Signalement: Twents op sterven na dood? Een sociolinguïstisch onderzoek naar dialectgebruik in BorneSignalement: Twents op sterven na dood? Een sociolinguïstisch onderzoek naar dialectgebruik in Borne

In een tijd van groeiende mobiliteit lijkt de Nederlandse standaardtaal steeds meer terrein te winnen. Houdt dit echter noodzakelijk de teloorgang van het dialect in, of kunnen beide blijvend naast elkaar bestaan, elk met een eigen functie? Dit is onderzocht door Sabine Maas in een case study van het Twentse dialect zoals gesproken in Borne, in de Nederlandse provincie Overijssel. In haar masterscriptie analyseert ze opnames van het taalgebruik van lokale inwoners. De focus ligt daarbij op de huidige realiteit in Borne en de dialectcompetentie van de sprekers: in welke situaties spreekt wie dialect of standaardtaal en hoe goed lukt dat? Naast dit onderzoek biedt Twents op sterven na dood? een kort overzicht van de huidige status van de dialecten in Nederland. Dit boekje is interessant voor ieder die in Nederlandse dialecten geïnteresseerd is: onderzoekers, maar zeker ook leken. Een korte samenvatting in het Duits is voorzien.

Interesse om dit boek te recenseren? Stuur een mail naar: boekbeoordelingen@tntl.nl

Twents op sterven na dood? Een sociolinguïstisch onderzoek naar dialectgebruik in Borne In: Niederlande-Studien. Kleinere Schriften, Heft [18]. Friso Wielenga & Loek Geeraedts (eds.).

Sabine Maas,

Waxmann Verlag, Münster – New York. 2014. 95 pagina’s. ISBN 978-3-8309-3033-4 (print). ISBN 978-3-8309-8033-9 (e-book).

 

Signalement: Tussentaal. Over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in VlaanderenSignalement: Tussentaal. Over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in Vlaanderen

Tussentaal, Verkavelingsvlaams, Soap-vlaams, Schoon Vlaams. De taalvariant tussen dialect en standaardtaal die doorheen heel Vlaanderen gesproken en meestal ook verstaan wordt, heeft meerdere namen en er bestaan evenveel meningen over. Tussentaal van De Caluwe, Delarue, Ghyselen en Lybaert vat 6 onderzoeken naar deze taal samen en schetst de veranderende kijk op tussentaal.

Het boekje is zowel geschikt voor de geïnteresseerde leek als taalkundige. Voor de leek is het kort genoeg om niet af te schrikken en vlot leesbaar geschreven. De taalkundige zal blij zijn te ontdekken dat het voorgestelde onderzoek van goede wetenschappelijke kwaliteit is en sterk onderbouwd met verwijzingen naar de relevante literatuur.

Tussentaal. Over de talige ruimte tussen dialect en standaardtaal in Vlaanderen

Johan De Caluwe, Steven Delarue, Anne-Sophie Ghyselen, Chloé Lybaert (red.)

Academia Press

2013

107 pagina’s

ISBN 978 90 382 2260 8

€12,50 

Signalement: Back to the Roots? Forming New Concepts of Women’s Identity in Contemporary Postcolonial Literature Written by Women in Dutch and Afrikaans Signalement: Back to the Roots? Forming New Concepts of Women’s Identity in Contemporary Postcolonial Literature Written by Women in Dutch and Afrikaans

Martina Vitackova bestudeert in haar proefschrift Back to the Roots? vrouwelijke karakters uit de hedendaagse Nederlandse en Afrikaanse postkoloniale literatuur en hun zoektocht naar identiteit. Door middel van verschillende case studies (bijvoorbeeld Hella Haasses Sleuteloog, Nelleke Noordervliets Pelican Bay, en Marlene van Niekerks Agaat) worden narratieve en thematische veranderingen in kaart gebracht. Hoe geven hedendaagse vrouwelijke schrijfsters vorm aan vrouwelijkheid, moederschap en het lichaam in de nieuwe/gewijzigde postkoloniale samenleving? En hoe en waar vinden de karakters hun identiteit?

Interesse om dit boek te recenseren? Stuur een mail naar: boekbeoordelingen@tntl.nl

 

 

 

 

 

Back to the Roots? Forming New Concepts of Women’s Identity in Contemporary Postcolonial Literature Written by Women in Dutch and Afrikaans

Martina Vitackova

Palacký University

2011

212 pagina’s

ISBN 9788024429670 

Signalement: Qualitative-Quantitative Analyses of Dutch and Afrikaans Grammar and LexiconSignalement: Qualitative-Quantitative Analyses of Dutch and Afrikaans Grammar and Lexicon

“I’m a scientist by training, and one of the very first things I learned is that while theories are nice, data is better.” Met dit citaat van Kelly McGonigal zet Robert S. Kirsner onmiddellijk de toon van zijn nieuwe boek Qualitative-Quantitative Analyses of Dutch and Afrikaans Grammar and Lexicon. Kirsner gaat in op Afrikaanse en Nederlandse demonstratieven, Nederlandse pragmatische partikels en imperatieven, idiomen met maar (Toe maar! Ho maar!), het progressieve aspect bij aan het + infinitief constructies en indirecte objecten.

Bij elk van deze case studies biedt Kirsner data uit een breed scala van bronnen – corpusonderzoek, enquêtes en perceptietesten – die op hun beurt de basis vormen voor een theoretische interpretatie in het licht van zowel Columbia School linguistics als Cognitive Grammar. Als tweedetaalspreker van het Nederlands biedt Kirsner een verfrissend perspectief op grammaticale fenomenen die voor de moedertaalspreker bedrieglijk eenvoudig lijken, maar bij nader onderzoek verrassende inzichten in onze taal opleveren.

 

Qualitative-Quantitative Analyses of Dutch and Afrikaans Grammar and Lexicon

Robert S. Kirsner

John Benjamins Publishing Company

2014

239 pagina’s

ISBN 978 90 171 1577 2

€105,- 

Signalement: Zoals een grens op de kaart. Nederlandse literatuur in vergelijkend perspectief. GevalstudiesSignalement: Zoals een grens op de kaart. Nederlandse literatuur in vergelijkend perspectief. Gevalstudies

In Zoals een grens op de kaart worden verbanden gelegd tussen Nederlandse literaire werken en buitenlandse bronnen. In vijftien ‘gevalstudies’ staat de receptie van moderne literatuur centraal. In het eerste deel komen transnationale relaties tussen Nederlandstalige bronnen en anderstalige literatuur, die door middel van vertalingen, adaptaties of essays is geïntroduceerd in het Nederlandse taalgebied, aan de orde. Bijvoorbeeld Hugo Claus & Hart Crane-John Berryman, J. Bernlef & Marianne Moore en Nicolaas Matsier & Stefan Themerson worden behandeld. Vervolgens zijn er twee gevalstudies opgenomen die meer tot het klassieke historisch-documentaire onderzoek kunnen worden gerekend. Daarnaast wordt in het deel ‘Schrijver & criticus’ de schrijver opgevoerd als lezer van eigen en andermans werk. Ten slotte wordt de (academische) receptie van het dichterlijke oeuvre van Jan de Roek en de Tijd en Mens-poëzie van Albert Bontridder onder de loep genomen.

Interesse om dit boek te recenseren? Stuur een mail naar: boekbeoordelingen@tntl.nl

 

 

 

 

 

Zoals een grens op de kaart. Nederlandse literatuur in vergelijkend perspectief. Gevalstudies

Yves T’Sjoen

Academia Press Gent

2014

258 pagina’s

ISBN: 9789038222615

€ 22,- 

Signalement: De stekelige jaren. Literatuur en politiek in Vlaanderen 1929-1944Signalement: De stekelige jaren. Literatuur en politiek in Vlaanderen 1929-1944

Het interbellum is een tijd van ingrijpende politieke omwentelingen. De bundel De stekelige jaren presenteert bijdragen die ingaan op de wijze waarop dit woelige tijdsklimaat zich in de periode tussen 1929 en 1944 in het Vlaamse literaire landschap voordoet. Hoe trachten schrijvers de groeiende maatschappelijke scheidslijnen een plaats te geven in hun werk en welke is de aard van hun politieke engagement? Kiezen zij voor de tendens of is de verhouding tussen het literaire en het politieke in hun werk veeleer ambigu? Tot op welke hoogte is hun politieke interesse onderhevig aan de onberekenbaarheid van de maatschappelijke gebeurtenissen? En welke impact heeft de bezetting op literaire instituties? Op basis van een analyse van enkele casussen uit het proza, de poëzie en het theater werpt deze bundel een verrassende blik op een aantal onderbelichte facetten van de spanning tussen literatuur en politiek in Vlaanderen tijdens deze stekelige jaren.

 

Interesse om dit boek te recenseren? Stuur een mail naar: boekbeoordelingen@tntl.nl

 

 

 

 

De stekelige jaren. Literatuur en politiek in Vlaanderen 1929-1944

red. Jan Lensen, Ludo Stynen & Yves T’Sjoen

Academia Press Gent

2014

197 pagina’s

ISBN 9789038222936

€ 23,- 

Signalement: Koopman in kennis. De uitgever Willem Janz Blaeu in de geleerde wereld (1571-1638)Signalement: Koopman in kennis. De uitgever Willem Janz Blaeu in de geleerde wereld (1571-1638)

In deze handelsuitgave van het proefschrift van Djoeke van Netten wordt een andere kant belicht van de beroemde drukker-uitgever Willem Jansz Blaeu (1571-1638). De atlas van Blaeu geldt wereldwijd als het hoogtepunt van de historische cartografie. Maar de Amsterdamse drukker was in eigen tijd ook tot ver buiten de landsgrenzen bekend als astronoom, wiskundige en uitgever van wetenschappelijke werken. Koopman in kennis laat zien hoe de Amsterdammer zich bewoog in een internationaal netwerk van geleerden. Hij was een kennis-intermediair op een druk kruispunt van de wetenschappelijke infrastructuur.

Interesse om dit boek te recenseren? Stuur een mail naar: boekbeoordelingen@tntl.nl

 

 

 

 

 

 

Koopman in kennis. De uitgever Willem Janz Blaeu in de geleerde wereld (1571-1638)

Djoeke van Netten

Walburg Pers

2014

320 pagina’s

ISBN 978.90.5730.879.6

€ 29,50 (€ 23,60 bij abonnement op BGNB)

Deel 15 in de ‘Nieuwe Reeks’ van Bijdragen tot de Geschiedenis van de Nederlandse Boekhandel (BGNB). 

Woordeloos tot verhaal. Trauma en narratief in Nederlands en AfrikaansWoordeloos tot verhaal. Trauma en narratief in Nederlands en Afrikaans

Trauma is een zeer actueel onderwerp waarover men niet uitgepraat raakt. Dit is logisch, aangezien trauma een veelvoorkomend fenomeen is dat wereldwijd een grote invloed uitoefent op culturele representatie. Maar ergens is dit ook tegenstrijdig omdat trauma zich slecht laat vangen, laat staan in samenhangende en soepel lopende verhalen. Precies dit spanningsveld, dat tussen de behoefte om enerzijds een traumatische ervaring te verwerken door er over te vertellen en anderzijds de onmogelijkheid dit op een begrijpelijke wijze te doen, zonder bovendien de eigen ervaring en die van de slachtoffers die het trauma niet overleefd hebben te verraden met een ‘onjuiste’ weergave, is de focus van Woordeloos tot verhaal. Trauma en narratief in Nederlands en Afrikaans.

De komst van deze unieke en vooral brede studie is goed nieuws voor het onderzoek naar trauma in de Nederlandse cultuur en letterkunde. Hoewel het boek verwantschap toont met het Engelstalige Trauma, Memory and Narrative in the South African Novel (Rodopi, 2012) en Toenadering. Literair grensverkeer tussen Afrikaans en Nederlands (Acco, 2012), biedt het, in tegenstelling tot deze eerdere publicaties, een waarlijk interdisciplinair perspectief op de rol van narratieve representaties in de verwerking en kenbaarheid van trauma als gebeurtenis en als fenomeen. Bovendien doet het dit als een van de eerste op het snijvlak tussen het Nederlands en het Afrikaans.

Het brede scala aan benaderingen en onderwerpen (inclusief inleiding een fors vijfentwintigtal) is van grote toegevoegde waarde voor het denken over trauma in Zuid-Afrika en de Lage Landen. De verschillende auteurs doen precies wat de titel impliceert, alleen dan vanuit verschillende invalshoeken: zij richten zich allen op de complexe relatie tussen trauma en narrativiteit. Hierdoor ontstaat een verfrissende interdisciplinaire verbreding van wat men onder een verhaal kan verstaan en met welke technische middelen een  vertelling een functie kan vervullen in relatie tot traumatische ervaringen. Ik noem twee voorbeelden.

Van methodologisch belang is de bijdrage van Wytske Versteeg. Zij voorziet de bundel van een waardevol reflexief element door trauma als discursief construct te  benaderen en aandacht te besteden aan de verschillende ‘verhalen’ die men in de loop van de tijd over het concept zelf heeft gefabriceerd. In bijvoorbeeld de populaire cultuur gaat trauma voornamelijk over (fysieke) wonden en, nog belangrijker, het helen en genezen daarvan. In het academische vertoog wordt echter juist ingezoomd op de onzegbaarheid en onoplosbaarheid van trauma (68). Vooral deze laatste benadering brengt zij in verband met de ‘afgrondervaring’, namelijk hoe men in de benadering van trauma vaak vanuit een veilige positie wordt gebiologeerd door de aantrekkingskracht van het sublieme. Hiermee nodigt zij uit tot een kritische reflectie op de rol van de wetenschapper in de bestudering van trauma.

Naast deze reflectie op trauma als discursief verhaal, bevat de bundel een bijdrage van Rosemarie Buikema waarin zij trefzeker laat zien hoe een trauma, alsook de eventuele verwerking ervan, door de herhaling van bepaalde verwijzingen en materialen over verschillende media heen kan worden getild om een ‘groter’ verhaal te vertellen. Zij richt zich in dit artikel op de materiële herhaling van het in het  Zuid-Afrikaanse dagelijkse leven alomtegenwoordige blauwe plastic boodschappentasje, dat door één van de beroemdste vrouwelijke ANC strijdsters werd gedragen om in de gevangenis haar naaktheid mee te bedekken. Buikema beschrijft hoe de gruwelijke rol van dit zakje in het leven van Phila Ndwandwe aanvankelijk onthuld werd door de Waarheids- en Verzoeningscommissie, door Antjie Krog omschreven werd, vervolgens een verwijzing werd in een door beeldend kunstenaar Judith Mason uit blauwe plastic tasjes bestaande jurk, die vervolgens weer door Krog gezien en beschreven werd. Het jurkje, zo schrijft Buikema, verwijst tegelijkertijd naar het trauma van Phila Ndwandwe, naar het collectieve trauma veroorzaakt door de ontdekking van de marteling, naar consumptie in Zuid-Afrika, maar vooral ook naar een ‘nieuwe gemeenschappelijke huid’ (190). De mogelijkheid tot verzoening ‘wordt zo een ritme dat zich, hoe langzaam ook, met iedere nieuwe herinnering naar aanleiding van elk willekeurig plastic tasje dieper in het culturele geheugen van de postkoloniale post-apartheid maatschappij inschrijft’ (190). Buikema toont hiermee aan dat de herhaling en terugkeer van trauma niet alleen een vervreemdende en vernietigende kracht kan uitoefenen, maar in kunstzinnige vorm ook aanleiding kan geven tot individuele en maatschappelijke regeneratie.

De grootste vraagtekens rijzen dus niet bij de artikelen, die meestal van hoge kwaliteit en ter zake doende zijn, maar eerder bij de inkadering van het boek dat uiteindelijk versplinterd en ‘onaf’ aanvoelt. Zoals gezegd heeft het boek twee speerpunten: de interdisciplinaire bespreking van trauma en de rol van trauma in het Nederlands en het Afrikaans. Hoewel deze twee aspecten elkaar niet per definitie tegenspreken, is de samenhang ertussen ook niet onmiddellijk duidelijk. De keuze voor het samenbrengen van interdisciplinariteit met taal wordt in de inleiding wel genoemd, maar niet verantwoord. Ook in de hoofdstukindeling is zij eigenlijk amper terug te vinden. Men zou daar een weerslag verwachten van één van de twee insteken of een combinatie van beide, maar treft daar noch het één noch het ander aan. Het boek opent met een toonzettend deel over de Holocaust, dat fungeert als een theoretische inkadering, maar in feite een indeling naar casus impliceert (een sectie over apartheid ontbreekt daarbij), gaat dan verder met een thematisch deel over transgenerationeel trauma en een historisch gedeelte over overgangsperioden in beide landen, om te eindigen met een letterkundige, en dus disciplinair georganiseerde sectie over Zuid-Afrika. Als zodanig wordt de lezer door een onmogelijke veelheid aan potentiële indelingen geleid.

Dit neemt overigens niet weg dat dit boek een belangrijke stap zet in het bijeenbrengen van trauma studies in het Nederlands en het Afrikaans en het een unieke mogelijkheid biedt om de aard van trauma en de wijze waarop het in deze twee letterkundes wordt gerepresenteerd naast elkaar te leggen. Er is veel te winnen bij een dergelijk vergelijkend perspectief. Wat voor soort trauma wordt er bijvoorbeeld gecreëerd door een vijf jaar durende bezetting ten opzichte van een discriminerend en gewelddadig regime dat 45 jaar gehandhaafd wordt? Zijn er verschillen of overeenkomsten in de vormen van representatie die in stelling worden gebracht om het te verwerken en wat zegt dit dan over de werking van trauma, bijvoorbeeld op psychotherapeutisch of maatschappelijk vlak? De inleiding biedt helaas onvoldoende inzicht in dergelijke overkoepelende vragen. Wat de hoofdstukken bijdragen aan de twee speerpunten van het boek, te weten het interdisciplinaire concept trauma, en/of hoe trauma in de twee talen verschilt of overeenkomt, wordt daardoor in het ongewisse gelaten.

Het feit blijft echter dat dit een waardevolle, caleidoscopische toevoeging vormt op het idee dat trauma, de verwerking en de representatie ervan (in woorden of op andere wijze) op gespannen voet met elkaar staan.

Hanneke Stuit

Hans Ester, Chris van der Merwe & Etty Mulder (red.), Woordeloos tot verhaal. Trauma en narratief in Nederlands en Afrikaans. Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2012. 382 pp. isbn: 978 90 8704 306 3. €29,– 

Celan auseinandergeschrieben. Paul Celan in de Nederlandstalige poëzieCelan auseinandergeschrieben. Paul Celan in de Nederlandstalige poëzie

Misschien is het wel onmogelijk om na Celan nog poëzie te schrijven die niet op de een of andere manier aan deze grote Roemeense dichter en zijn werk refereert. Maar het valt niet mee om de veelheid aan mogelijke relaties tussen Celan en meer contemporaine dichters op een consistente en heldere manier in kaart te brengen. Juist deze taak heeft Carl De Strycker in zijn proefschrift op zich genomen. Het is pas het tweede Nederlandstalige proefschrift dat de invloed van het werk van Celan in dit taalgebied onderzoekt. En het is na Odile Heynders’ De verbeelding van betekenis eigenlijk ook het eerste echte proefschrift dat dit op zeer uitgebreide en precieze wijze doet. Daarmee heeft De Strycker een boek geschreven waar, zeker sinds het verschijnen van de door Ton Naaijkens vertaalde Verzamelde Gedichten, grote behoefte aan was.

De Strycker heeft zichzelf twee doelen gesteld. Ten eerste wil hij in kaart brengen hoe Celan ‘uiteengeschreven’ wordt in het Nederlandse taalgebied. Ten tweede wil hij een nieuw instrumentarium voor een dergelijke analyse ontwikkelen. Volgens hem voldoen traditionele begrippen als ‘echo’, ‘resonantie’, of ‘correspondentie’, en de daarmee verbonden leeswijzen van bijvoorbeeld Odile Heynders en Jan Kamerbeek Jr., niet om de complexe na-, door- en verwerking van Celan in de Nederlandstalige poëzie te begrijpen. Dit komt onder meer doordat zij volgens De Strycker het onderscheid tussen invloed, intertekstualiteit en verwantschap te weinig hebben doordacht. Eigenlijk verwijt hij zijn voorgangers niet wetenschappelijk, of althans niet nauwkeurig genoeg te zijn geweest. Zo zou Heynders’ idee van ‘corresponderend lezen’ te veel berusten op een containerbegrip waar allerlei vormen van intertekstualiteit in opgaan (35). Een groot deel van zijn studie is daarom gewijd aan een Auseinandersetzung met (inter)tekstualiteitstheoriën van Heynders, Gerard Genette, Michael Riffaterre en Harold Bloom. Hoewel De Strycker meteen aangeeft niet te willen kiezen voor één theorie en methodologie (10, 104), is het toch met name Blooms Anxiety of Influence dat met grote regelmaat zal opduiken in de verschillende casussen.

In het lange theoretische deel maakt De Strycker een onderscheid tussen intertekstualiteit, invloed en verwantschap. Hij ageert fel tegen de intertekstualiteitstheorieën van Barthes en Kristeva. Zij worden, niet onterecht, verweten met hun radicale taaltheorieën de deur te hebben geopend naar een regressus ad infinitum. Daarom grijpt De Strycker naar Genette, met wiens hulp hij intertekstualiteit beschrijft als de concrete aanwijsbaarheid van een tekst in een andere tekst. Te denken valt aan plagiaat, citaten, referentie en eventuele epitekstuele elementen. Daar voegt hij dan nog Riffaterre’s idee van allusie, de minder concreet aanwijsbare intertekstuele aanwezigheid aan toe. Men kan dan stellen dat deze door de auteur gecreëerd en door de lezer herkend wordt. Hoe anders is dit met invloed, welke alleen door de lezer geconstrueerd wordt. Van invloed spreekt men namelijk wanneer de lezer een intertekstuele link uit een tekst gebruikt om andere teksten uit hetzelfde oeuvre binnen dat intertekstuele referentiekader te lezen (69).

Om invloed te kunnen beschrijven heeft men het werk van Bloom nodig. Iedere dichter beseft volgens Bloom beïnvloed te zijn, maar zal desalniettemin proberen deze invloed om te buigen. Uiteindelijk wil de dichter daarmee zelf invloed uitoefenen. Dit opzettelijk foutief ‘interpreteren’ is wat Bloom misreading noemt. Hij onderscheidt niet minder dan zes vormen van misreading: 1. Clinamen, waarmee hij op de zuivere mislezing doelt; 2. Tessera, overname van termen van de voorganger, maar dan met een nieuwe betekenis; 3. Kenosis, de ‘strategische vernedering’ van de voorganger; 4. Demonisatie, de creatie van een eigen ‘Counter-sublime’; 5. Askesis, de isolatie en zuivering van invloed; 6. Apophrades, de navolger laat de voorganger juist zijn invloed ondergaan. Deze laatste nu behoort volgens De Strycker juist eerder tot verwantschap dan invloed. Onder verwantschap verstaat hij een door de lezer geconstrueerde parallel die niet op enige concrete intertekstuele verwijzing terug te voeren is. Kafka’s voorgangers kafkaësk noemen is een voorbeeld hiervan. Verder benadrukt De Strycker met Bloom, en dit is een curieus punt, dat een auteur ook invloed ondergaan kan hebben door teksten die hij of zij niet gelezen heeft. Slechts verwijzing naar een andere tekst opent al nieuwe interpretatiemogelijkheden. Een dergelijke ‘lege’ vorm van invloed kan niet anders dan tot de verbeelding spreken, maar De Strycker werkt deze helaas niet verder uit.

Na de honderd pagina’s-lange theoretische uiteenzetting, waarin hij tot een synthese van Bloom en Genette gekomen is, waagt De Strycker zich in één hoofdstuk aan tien ‘proeven van intertekstualiteit’. Met interpretaties van onder andere Stitou, Beurskens en Ferron, brengt hij een staalkaart van Celan in de Nederlandstalige poëzie. Een elfde casus wordt gevormd door opnieuw Stitou, in wiens ‘Affirmaties’ hij nu geen intertekstualiteit, maar invloed leest. Hier blijkt hij op formeel niveau de invloed van Celans ‘Todesfuge’ te kunnen aanwijzen; een geval van tessera. De conclusie ‘dat er niet zoiets als één Celan bestaat, maar dat er slechts interpretaties van Celan bestaan’ (146) is te voor de hand liggend. Juist de behandeling van Stitou doet hopen dat de auteur deze lijn verder door zal trekken.

Na dit hoofdstuk vormen zes uitgebreide casussen het eigenlijke deel waarin De Strycker zich een behoorlijke close reader toont: Hamelink, Nolens, Jellema, Tentije, Hertmans en Lauwereyns worden allen door zijn filologische oog ontleed. Telkens vertrekken de lezingen vanuit een intertekstuele verwijzing om vervolgens in een onderzoek naar invloed uit te monden. Telkens ook krijgt men inzicht in hoe de poëzie van Celan zelf werkt: bijvoorbeeld door zijn uitleg van Celans Schlüsselworte (e.g. Asche, Atem, Aug, Blut, Brot, Eis, Herz, Nacht, Rose, Sand, Schlaf, Schnee, Stein, Wort) of diens ungewöhnliche Komposita, weinig gebruikte woorden die vaak een nieuwvorming lijken te zijn. De Stryckers interpretaties zijn soms een fijnzinnige aanscherping van al bestaande Celan-doorwerkingen. Zo geeft hij zelf aan dat hij in de eerste casus, in het geval van Jacques Hamelink dus, ‘Heynders’ meticuleuze lezing’ met slechts enkele bevindingen heeft kunnen aanvullen (174). Maar in opbouw lijken de zes verschillende hoofdstukken steeds complexer te worden.

Het hoogtepunt van de zes Celan-(re)visies vormt zonder twijfel De Stryckers lezing van Stefan Hertmans. Door een vergelijking tussen de twee versies van diens ‘Todtnauberg’ en Celans ‘Todtnauberg’ laat De Strycker zien hoe Hertmans commentaar levert op een van de meest beladen ontmoetingen uit de naoorlogse literatuurgeschiedenis. De toevoeging van een enkele strofe, een subtiele (mis)vertaling van Celan, verandert Hertmans’ gedicht van een anekdotische weergave van de ontmoeting tussen Celan en Heidegger in een metapoëtisch commentaar. Het gedicht blijkt dan te gaan over het effect van het welbekende zwijgen van de Duitse filosoof over de poëzie en poëtica van deze Joodse dichter. Zijn zwijgen wordt dan ‘een noodzakelijke voorwaarde voor het schrijven’ (299). Bovendien wordt in deze casus goed het verschil tussen invloed en intertekstualiteit duidelijk. Was er bij de vroege Hertmans nog sprake van invloed van Celan, bij de latere Hertmans verschuift zijn omgang met de Roemeense dichter naar een ‘intertekstueel spel’ (303). En zo wordt een gedicht als ‘Kaneelvingers I’ de verbeelding van de verhouding van Hertmans tot Celan. Een verhouding die, zoals bij de vijf andere dichters, aan verandering onderhevig is. In het geval van Hertmans loopt dat van fascinatie uiteindelijk over in losmaking.

Carl De Stryckers interpretaties en intertekstuele lezingen zijn fijnzinnig en precies. Er valt weinig, bijna niets, toe te voegen. Toch is er een enkel moment aan te wijzen waarop hij zijn eigen lezing nog net iets verder had kunnen doorzetten. Neem zijn lezing van Tentije’s ‘Drenkplaatsen 3’. Celans ‘bloesemregen in taal’ staat hier tegenover de herenmoraal en Hades. Het is onmogelijk om hier geen referentie aan Nietzsche in te lezen. Zo blijkt Tentije twee van de grootste Duitse taalmagici op ondubbelzinnige wijze tegenover elkaar te zetten. Iets wat op z’n minst benoemd zo niet verder uitgewerkt had kunnen worden. Men kan zich afvragen wat een tekst als Zur Genealogie der Moral hier voor betekenismogelijkheden had kunnen openen. Al was het maar als een vorm van die ‘lege’ invloed, waarbij de auteur de daadwerkelijke tekst niet gelezen hoeft te hebben.

Een ander punt is dat hij in zijn milde kritiek op Heynders verzuimt om precies te lezen. Haar intertekstualiteitsopvatting, in ieder geval die uit Correspondenties: Gedichten lezen, is er een waar het eerst en vooral lijkt te draaien om een sensibele lezing. Begrippen als ‘contact’, ‘overeenstemming’, ‘aansluiting’ en ‘resonantie’ duiden op een niveau dat aan betekenisgeving voorafgaat. Daarmee heeft zij op een aspect van intertekstualiteit gewezen dat in De Stryckers drang tot wetenschappelijkheid verloren gaat: de stemming die de intertekst oproept en de leeshouding bepaalt. Zo roept de poëzie van Celan toch een andere stemming op dan de laboratorium-stemming die Jan Lauwereyns’ creëert met zijn ‘Paul Celan mag ons proefdiertje zijn vandaag’. Dat is niet bepaald de juiste toon om over een Holocaust-overlevende, die Celan zeker ook was, te spreken.

Bovendien vraag ik me af of De Strycker niet ook Celans ‘Meridian-Rede’ in zijn theoretisch deel had kunnen opnemen. Buiten dat deze beroemde lezing in menig casus terugkeert, is zij eerst en vooral een performatieve theorie van intertekstualiteit. Zoveel wordt in ieder geval duidelijk met de door Bernhard Böschenstein verzorgde uitgave en de recente Engelse vertaling van deze rede. Maar misschien voert dit alleen tot Spielerei: met Celan tegen lezers van Celan inlezen. Celans rede biedt ook niet het verfijnde instrumentarium waarnaar De Strycker op zoek was.

De lezer treft met Celan auseinandergeschrieben geen makkelijk, maar wel een rijk boek. De auteur heeft duidelijk een belangrijke bijdrage geleverd, niet alleen aan de Neerlandistiek maar zeker ook aan de comparative literature. De Strycker heeft een boek geschreven dat ons leert hoe Nederlandse en Vlaamse auteurs Celan hebben opgepakt om hem vervolgens even vaak ook de rug toe te keren. Maar het is niet alleen een boek over Celans doorwerking in het Nederlandse taalgebied. Wie meer wil leren over hoe de poëzie van Celan zelf werkt, zal zeker bij Carl De Strycker te rade willen gaan.

Geertjan de Vugt

Carl De Strycker, Celan auseinandergeschrieben: Paul Celan in de Nederlandstalige poëzie. Antwerpen: Garant, 2012. 364 pp. isbn: 978-90-4412-908-3. €39,– 

Signalement: A Bunch of Books. Book Collections in the Medieval Low Countries Sigenalement: A Bunch of Books. Book Collections in the Medieval Low Countries

Dit themanummer van Queeste. Tijdschrift over Middeleeuwse Letterkunde in de Nederlanden is het resultaat van een symposium, dat werd georganiseerd ter gelegenheid van de twintigste verjaardag van Queeste in 2013. In de laatste decennia is het idee dat de betekenis van een tekst wordt bepaald door de materiële context van het handschrift centraal komen te staan in de bestudering van historische literatuur uit de Nederlanden. Niet alleen individuele teksten worden geanalyseerd, maar ook gehele handschriften worden bestudeerd en hun positie in een grotere verzameling boeken wordt onderzocht. In het themanummer wordt door vier bijdragen van Albert Derolez, Hanno Wijsman, Ad Poirters en Ryan Perry deze manier van onderzoek doen verkend.

Interesse om dit themanummer te recenseren? Stuur een mail naar: boekbeoordelingen@tntl.nl

 

 

 

 

 

 

A Bunch of Books. Book Collections in the Medieval Low Countries

Queeste. Tijdschrift over Middeleeuwse Letterkunde in de Nederlanden

nr. 20

2013/2

148 pagina’s