Bernadette Kramer deed onderzoek naar het vroeg vijftiende-eeuwse Brugse handschrift van De Spegel der minschliken zalicheid, thans in de Koninklijke Bibliotheek Kopenhagen onder signatuur GkS 79. Dit handschrift is een rijk geïllustreerde Middelnederduitse bewerking (met wat Latijnse tekstdelen) van het dertiende-eeuwse Speculum humanae salvationis, een standaardwerk waarin de Bijbel typologisch wordt ‘verklaard’. Elk hoofdstuk bevat vier illustraties: een oudtestamentisch beeld en drie nieuwtestamentische beelden.
Centraal in Kramers studie staat de vraag naar de gebruiksfunctie van het handschrift. De brontekst, het Speculum, werd door clerici geraadpleegd – met name door lagere geestelijken. Zij gebruikten de tekst ter voorbereiding voor de preek, of om leken catechese te geven over de zonden- en deugdenleer. Maar is dat ook zo bij de Middelnederduitse bewerking? Nee, zo stelt Kramer. De Kopenhaagse Spegel was niet voor lagere geestelijken bedoeld ter voorbereiding van preken, maar voor ontwikkelde en niet onbemiddelde leken. Ze gebruikten het handschrift voor gebed, meditatie en studie zonder tussenkomst van clerici.
Ze komt tot die conclusie aan de hand van een iconografische analyse van het ‘beeld- of illustratieprogramma’ in het handschrift in vergelijking met de brontekst. Kramer analyseert niet alleen het beeld, maar de relatie van de afbeeldingen tot de tekst. Om nog preciezer te zijn: ze kijkt naar de wijze waarop de woordbeeldrelatie in het handschrift invloed heeft op het publiek. De combinatie van tekst en beeld in het handschrift zorgt voor een ‘performatieve leeservaring’ bij de gebruiker: ‘Daarbij is gekozen voor een onderzoeksmethode die niet alleen de lees- en kijkervaring van het concrete handschrift aan de lezer centraal stelt. Het lezen van een handschrift wordt ook beschouwd als een performatieve handeling. Dit doet recht aan het interactieve, dynamische karakter van de relatie die object en publiek met elkaar aangaan’ (p. 253). Kramer bedoelt dus dat de relatie tussen het handschrift en het publiek niet statisch is en heeft daarmee rekening gehouden in de analyse. Ze stelt in navolging van James Marrow dat het handschrift zelf inzicht geeft in de wijze waarop het werk beleefd wordt door het publiek. Inzicht krijg je door te kijken naar iconografische en tekstuele/stilistische innovaties in het handschrift in vergelijking met oudere handschriften van de brontekst. De redenering daarachter is dat vernieuwingen bedoeld zijn om de receptie te sturen, om het publiek een andere beleving te bieden.
Inzicht in de ‘daadwerkelijke’ beleving van het publiek op de tekst-beeld-innovaties blijft verborgen en laat zich ook in deze studie niet aantonen. Maar wat Kramer wel ontdekt is intrigerend. De tekst zelf is nauwelijks veranderd ten opzichte van de Latijnse bron, maar het beeldprogramma des te meer. De illustrator van de Spegel zocht opvallend genoeg geen aansluiting bij de traditionele beeldtraditie van het Speculum, terwijl dat bij andere Middelnederlandse/ volkstalige bewerkingen van de tekst wel het geval is. Er zijn elementen toegevoegd die doen denken aan het moderne stripverhaal: tekstballonnen (banderollen), afbeeldingen van opeenvolgende momenten in het verhaal en ‘dynamische houdingen’, zoals een opgeheven zwaard. Net als bij een stripverhaal werden de scènes zo heel aantrekkelijk gemaakt: de gebruiker werd in het verhaal ‘gezogen’ en diens inlevingsvermogen werd gestimuleerd. Opvallend is ook dat Jezus is afgebeeld als mens van vlees en bloed die zichtbaar lijdt onder de geselingen tijdens zijn laatste uren op aarde. Dat is anders dan in de brontekst, waarin Jezus als onaantastbaar is voorgesteld.
Op basis hiervan constateert ze dat het handschrift een performatieve leeswijze aanmoedigt. Dit soort iconografische afwijkingen zouden welbewust en systematisch tot stand zijn gekomen en duiden op een ander gebruiksdoel dan dat van de brontekst, aldus Kramer. Het handschrift was niet louter gericht op kennisoverdracht door geestelijken, was geen inspiratiebron voor preken of lesmateriaal voor catechese, maar bedoeld om zelf te ervaren, mee te leven, dichter bij God te komen. De gebruiker was niet alleen toeschouwer, maar ook deelnemer en moest een actieve houding aannemen, waardoor hij/zij een transformatie onderging, een dialoog met de heiligen en God/Jezus zelf aanging. Het handschrift wilde oproepen tot devotie, tot emotie. Centraal komt de vraag te staan wat de relevantie van de heilsgeschiedenis was voor de lezer, wat die betekende voor zijn of haar leven. Kramer ziet de aanpassingen in illustraties ten behoeve van de persoonlijke devotie van leken zelfs als ‘de wortels’ van de latere populariteit van de Middelnederlandse prozadruk Spieghel onser behoudenisse. Naast verschillen, wijst Kramer verder ook interessante overeenkomsten aan tussen Spegel en de bron, het Speculum. Mnemotechnische functies van bepaalde typografische elementen uit Speculum werden behouden en zelfs uitgebreid. Geheugenkunst bleef dus belangrijk (vaak gekoppeld aan de geestelijken die preken dienden te memoriseerden) voor het publiek van de Spegel.
Zoals Kramer laat zien is de tekst van het handschrift in vergelijking met de brontekst vrijwel ongewijzigd gebleven. Deze wijkt dus sterk af van de illustraties. Gaat de aandacht bijvoorbeeld in het beeld uit naar een lijdende Jezus, in de tekst ligt het accent op de vermeende schuld van de Joden aan het lijden van Jezus. Hoe gingen lezers om met die combinatie tussen de vrijwel ongewijzigde dertiende-eeuwse tekst en het gemoderniseerde vijftiende-eeuwse beeld in Spegel? Sloegen ze bepaalde teksten over en werd het handschrift vooral vanwege het beeldprogramma gebruikt? Beide opties houdt Kramer open: ‘Ofwel domineerden de illustraties de meditatieve receptiewijze en veronachtzaamden de lezers de tekstgedeelten die deze tegenspraken of verzwakten, ofwel verwerkten zij de uiteenlopende intenties van tekst en beeld onafhankelijk of in aansluiting op elkaar’ (p. 240). Verder gaat ze er helaas niet op in. Werd de lopende tekst überhaupt nog wel gelezen, vraag ik me als (medio)neerlandicus af? Uitgevers gaan er vandaag de dag in ieder geval vanuit dat illustraties en bijschriften veel vaker worden bekeken of gelezen dan de lopende tekst. Bijschriften hebben daarom vaak een groter lettertype. Kortom, misschien werd de tekst in Spegel nauwelijks meer gelezen en is dat een ‘verklaring’ voor het feit dat de tekst in dit handschrift niet veranderde ten opzichte van zijn brontekst, maar de illustraties wel.
Ik heb lang nagedacht over de vraag of Kramers conclusie dat het handschrift een performatieve leeswijze stimuleert overtuigend genoeg is. Wat me bijvoorbeeld blijft fascineren in dit verband is dat stripverhaal-karakter van de Spegel. Sorteert dit werkelijk een activerend effect dat ‘empathie, affectie en compassie’ oproept bij de gebruiker, zoals Kramer in haar slotconclusie stelt? Ik herinner me dat iemand uit een lezersbrief in de Volkskrant striptekeningen afkeurde, omdat ze de lezer lui zouden maken. Die opvatting betekent in tegenstelling tot de aanname van Kramer dat dergelijke illustraties de lezer of gebruiker juist minder actief maken. Dus leiden die illustraties wel tot een performatieve leeswijze? Die conclusie lijkt gebaseerd te zijn op een aanname die niet ‘bewezen’ wordt en zelfs niet geproblematiseerd. Dát we bij vijftiende-eeuwse handschriften veel meer rekening moeten houden met een ‘visualiserende, performatieve’ omgang met de tekst en met een lezer die ‘visually literate’ was, bewijst deze studie absoluut. Een lekenboek in beeld is een prikkelende en grondige studie naar een fascinerend handschrift.
Martine Veldhuizen
Bernadette Kramer. Een lekenboek in beeld. De Spegel der minschliken zalicheid. Hilversum: Verloren, 2013. 279 pp. + cd-rom. isbn: 9789087043469. € 29,–.