Literatuurwetenschap in het mediatijdperk

Een aloud advies uit de wereld van de mediatraining dat nog steeds zijn waarde heeft, luidt: houd het kort maar krachtig. Laat ik daarom gelijk beginnen met te zeggen dat de nieuwe studie van Sander Bax, De literatuur draait door. De schrijver in het mediatijdperk, een heel goed boek is. Het is toegankelijk geschreven, loopt over van aansprekende voorbeelden en getuigt van een breed overzicht op recente ontwikkelingen in het literatuuronderzoek. Het startpunt van De literatuur draait door is even dwars als verfrissend: Bax gaat niet ‘terug naar de tekst’, maar richt zich juist op de beeldvorming rondom literatuur op televisie. Daarmee past zijn studie in een rijtje van recente publicaties op het gebied van ‘populaire literaire cultuur’, zoals Jim Collins’ Bring on the Books for Everybody (2010) of Beth Driscolls The New Literary Middlebrow (2014).

De analyse van Bax concentreert zich op veelbesproken mediagebeurtenissen die literatuurliefhebbers bekend zullen voorkomen, zoals de discussie tussen Saskia Noort en Connie Palmen bij De Wereld Draait Door in 2009 (naar aanleiding van Palmens uitspraak dat literaire thrillerschrijvers ‘nietsnutten in het land van de literatuur’ zouden zijn), de enorme media-aandacht voor romans als A.F.Th. van der Heijdens Tonio (2011) en Abdelkader Benali’s Bad Boy (2013), of de confrontatie – weer onder toeziend oog van Matthijs van Nieuwkerk – tussen bestsellerschrijver Herman Koch en literair criticus Arnold Heumakers naar aanleiding van diens kritiek op Het diner (2009). Het is verleidelijk om zulke televisiemomenten af te doen als de waan van de dag: media-relletjes die je gezien moet hebben, maar die een week later alweer zijn vergeten. Bax tilt ze echter boven dat niveau uit: hij neemt ze serieus als publieke botsingen tussen ‘twee manieren van spreken over literatuur’ (15), namelijk enerzijds het klassieke, twintigste-eeuwse (modernistische of autonomistische) vertoog over literatuur als een belangeloze, bovenpersoonlijke, transhistorische kunstvorm, en anderzijds een hedendaags mediavertoog, waarin alles draait om succes, het persoonlijke verhaal en het nieuws van de dag.

Bax brengt de verschillende ‘discursieve regels’ van die mediaberichtgeving over literatuur helder in kaart. Hij betoogt dat er drie hoofdregels zijn. Ten eerste wordt in de mediacultuur groot belang gehecht aan succes (in termen van oplage, winst of publieke impact) (17-18). De tweede regel is dat in de mediacultuur het ‘echte’, het ‘intieme’ of ‘waargebeurde’ hoog wordt gewaardeerd: journalisten en presentatoren zijn vooral geïnteresseerd in de mens ‘achter’ de schrijver en het biografische gehalte van literaire werken (18). De derde regel stelt dat het gesprek in de media over de literatuur ook altijd over de actualiteit moet gaan (19). Bax stelt vast dat deze drie regels zich moeilijk laten rijmen met de klassiek-modernistische opvatting van literatuur.

Uit De literatuur draait door blijkt keer op keer weer hoe schrijvers van nu zich naar deze regels (moeten) voegen, maar daar ook publiekelijk mee worstelen. Zo beschrijft Bax hoe er rond Herman Koch – in lijn met de eerste mediawet – een succesmythe is gecreëerd, waaraan zowel de uitgever, de media als de schrijver zelf hebben bijgedragen. Journalisten raken maar niet uitgepraat over het enorme internationale succes van Koch; de schrijver zelf presenteert zich in interviews als een popster, die al toerend de hele wereld afreist. Ook distantieert hij zich nadrukkelijk van collega-schrijvers die succes bij het grote publiek zien als een teken van gebrekkige literaire kwaliteit. Bax wijst er fijntjes op dat Koch zich op andere momenten evengoed bedient van deze laatste logica. Wanneer critici hem indelen bij succesauteurs als Robert Vuijsje of Kluun, benadrukt Koch namelijk in interviews dat hij geen ‘leeghoofdig entertainment’ levert en dat ‘de literaire verschillen met zulke schrijvers [groter zijn] dan de overeenkomst door het bestsellerschap’ (79). De worsteling van auteurs met de tweede regel van de mediacultuur, die de aandacht doet uitgaan naar het ‘echte’ of ‘waargebeurde’, wordt treffend geïllustreerd aan de hand van Benali’s Bad Boy. Deze roman over de publieke val van een beroemde Marokkaanse kickbokser is gemodelleerd naar de in opspraak geraakte vechtsporter Badr Hari. Benali neemt dus stelling in de meningenstorm rondom Hari, maar doet dat op een literaire, fictionele manier: hij zet een alternatieve geschiedenis neer. Benali’s interventie in het publieke debat blijkt succesvol, in die zin dat de schrijver in televisieprogramma’s als ‘Hari-expert’ mag aanschuiven. Tegelijkertijd maakt Bax aannemelijk dat Benali een alternatief biedt voor het standaardbeeld van Hari als doorgeslagen vechtmonster, door van hem in zijn roman een meer gelaagde, complexere figuur te maken. Die boodschap is echter aan dovemansoren gericht: aan de talkshowtafel wordt het hoofdpersonage van Bad Boy onmiddellijk weer één-op-één gelijk gesteld aan Hari. Het zijn deze worstelingen van schrijvers met de medialogica die het fraaist laten zien hoe de mediatisering van de literatuur, inderdaad, doordraait.

Zijn er dan geen kritische kanttekeningen te plaatsen bij De literatuur draait door? Natuurlijk wel: eigen aan pionierswerk is nu eenmaal dat allerlei aspecten van het fenomeen dat centraal wordt gesteld, onbenoemd, onderbelicht en onuitgewerkt blijven. Laat ik drie van die aspecten uitlichten, als aanzet tot een nadere discussie over de aannames die we mogen doen bij het onderzoek naar de mediatisering van literatuur.

Ten eerste benadert Bax ‘de media’ als een homogene categorie. Zijn doel is immers om ‘de wetten van de mediacultuur’ (19) te beschrijven. Het gebruik van dat essentialistisch aandoende ‘de’ is meer dan alleen maar een stilistische keuze, want Bax stelt dat ‘verschillende media’, nuanceverschillen ten spijt, ‘vrijwel dezelfde discursieve regels hanteren’ (21-22). Hij zegt dan ook principieel geen onderscheid te willen maken tussen bronnen als VPRO Boeken en RTL Late Night, of tussen ‘bladen als de viva en Libelle’ aan de ene kant en ‘“highbrow”-kranten als NRC Handelsblad en de Volkskrant’ aan de andere kant. Maar in de praktijk maakt Bax toch opvallende keuzes: er is ruimschoots aandacht voor De Wereld Draait Door en Pauw & Witteman, maar niet of nauwelijks voor VPRO Boeken of Zomergasten; er wordt veel geciteerd uit de Volkskrant en NRC Handelsblad, maar nooit uit de viva. Wanneer Bax dus uitspraken doet over ‘de media’ extrapoleert hij de resultaten van zijn onderzoek naar een specifiek soort mediaboodschappen – voornamelijk landelijke kranten en populaire, (quasi)commerciële prime time-talkshows – naar allerlei andersoortige tijdschriften, televisieprogramma’s en zelfs sociale media (cf. 22). Ik betwijfel of dat zomaar kan. Daar komt bij dat Bax ‘de media’ soms in sterk normatieve bewoordingen kenmerkt. Zo stelt hij bijvoorbeeld vast dat media ‘mensen tot clichématige personages’ maken en verhaalt hij over een auteur die ‘in het web van de televisie gevangen’ (41) wordt. Door deze typeringen van de media als oppervlakkig en misleidend schemert een opvallend modernistische cultuuropvatting. Dat werpt de vraag op hoe een niet-modernistische geschiedenis van de populaire literaire cultuur, met oog voor de subversieve en emancipatoire kracht van media, eruit zou zien.

Een tweede opvallend uitgangspunt van De literatuur draait door is dat mediaboodschappen door verschillende publieken hetzelfde worden ervaren. Bax’ lezing van de discussie in De Wereld Draait Door tussen Noort en Palmen, over de vraag of literaire thrillers nu literatuur zijn of niet, is daar een goed voorbeeld van. Bax beargumenteert dat het twistgesprek kan worden geduid als een botsing tussen twee discursieve regimes en stelt vervolgens vast dat het debat uitmondt in ‘een onafwendbare medianederlaag’ voor Palmen (14). Het blijft echter onduidelijk in hoeverre die conclusie recht doet aan de complexiteit van het proces van ‘audience decoding’, zoals Stuart Hall zou zeggen. Zeker, sommige televisiekijkers zullen Palmen hebben gezien als een snobistische zeur die anderen haar persoonlijke opvattingen over literatuur wilde opleggen. Maar ik vermoed dat er ook kijkers zullen zijn geweest die het gesprek zullen hebben ervaren als een confrontatie tussen een erudiete schrijfster van ‘echte’ romans en een anti-intellectualistische televisiecultuur waarin alles dat zich niet in sound bites laat vangen wordt afgedaan als elitaire prietpraat. Voor die kijkers zal de discussie vooral hebben bevestigd dat Palmen een schrijfster is van een andere, hogere categorie dan Noort.

Een derde aanname die aanleiding geeft tot discussie is dat de mediatisering van literatuur vooral eenrichtingsverkeer zou zijn, dat wil zeggen: Bax onderzoekt voornamelijk hoe de klassiek-modernistische literaire cultuur – belichaamd door de fulltime romanschrijver (Benali, Palmen, Pfeijffer, Van der Heijden…) – zich ‘ent’ op de televisiecultuur. Maar hoe het zit met het verkeer de andere kant op, met de ‘literarisering van de mediawereld’? De mediacultuur geeft immers ook voeding aan een literaire creativiteit die ‘homegrown’ is; denk aan de romaneske aspiraties van publieke figuren zoals Arie Boomsma, Thierry Baudet, Thé Lau en Pepijn Lanen, of aan de vele televisiepersoonlijkheden of vloggers die hun memoires besluiten uit te geven in boekvorm. Willen we een goed beeld krijgen van de populaire literaire cultuur die Bax met zijn boek op de agenda heeft gezet, dan zullen we ook deze vorm van creatieve productie in beeld moeten brengen.

Maar nogmaals: dat De literatuur draait door aanleiding geeft tot deze vragen demonstreert alleen maar hoe geslaagd deze studie is. Het boek, dat niemand met interesse in hedendaagse Nederlandse literatuur ongelezen mag laten, laat zien wat de literatuurwetenschapper in het mediatijdperk vermag. Ik kijk nu al uit naar De literatuur draait door. The sequel.

Gaston Franssen

Sander Bax, De literatuur draait door. De schrijver in het mediatijdperk. Amsterdam: Prometheus, 2019. ISBN: 978 90 446 4028 1. € 25,-.