Een narrenschip met een ruim vol kennis

Voor het eerst bezorgen Theo Janssen en Ann Marynissen een editie van de Nederlandse versie van Sebastian Brants Dasz Narrenschyff, een allegorisch hekeldicht dat de maatschappij voorstelt als een schip vol narren, die nietsvermoedend koers zetten naar hun ondergang. Het origineel in het Duits verscheen in 1494 in de rijksstad Bazel, en werd snel gevolgd door een Latijnse vertaling, Stultifera navis, die nog voor de eeuwwisseling verscheidene keren gedrukt zou worden. Getuigt dat niet voldoende van het vrijwel onmiddellijke succes van deze tekst, dan wel het feit dat het narrenschip binnen zeer korte tijd ook in andere taalgebieden zou aanleggen. Nog vóór Brant overleed in 1521 was zijn tekst of een bewerking ervan beschikbaar in het originele Duits, het Latijn, het Frans, het Nederlands, het Nederduits en het Engels. Bovendien kenden deze versies op hun beurt groot succes, wat blijkt uit de elkaar snel opeenvolgende herdrukken. Ook de versie in het Nederlands, Der zotten ende der narren scip, zou na de eerste druk in Parijs in 1500, liefst zesmaal opnieuw op de drukpers worden gelegd, tot een eind in de zeventiende eeuw.

Het is de editio princeps uit 1500, die Janssens en Marynissen nu in hertaalde vorm uitgeven in twee kloeke boekbanden. De eerste bevat een weergave in facsimile van het enig bewaarde exemplaar uit de Bibliothèque nationale de France op de rectozijde, vergezeld van een parallel op de versozijde weergegeven hertaling in modern Nederlands. Prettig is dat de bladspiegel niet wordt verstoord door een groot aantal noten. Die zijn immers voorbehouden voor een dikker tweede deel, met een zeer uitvoerige inleiding van 214 pagina’s, gevolgd door gedetailleerde aantekeningen over elk denkbaar aspect van de lopende tekst van het Narrenschip. De editeurs hebben de bedoeling gehad om de tekst zo veel mogelijk toe te lichten vanuit het referentiekader van het doelpubliek van omstreeks 1500, en hielden naar eigen zeggen rekening met ‘literaire, filologische, kunsthistorische, boekwetenschappelijke, christelijk-humanistische en ook politieke facetten’ (211). Dat is een hele boterham, maar de omvang van het aantekeningendeel liegt er niet om. De editeurs zijn buitengewoon toegewijd te werk gegaan en voorzien precieze bronverwijzingen en illustraties in kleur. Een personenregister en een register met bijbelreferenties (in beide boekdelen) maken het geheel af.

Bij al die precisie en uitvoerigheid in de aantekeningen, valt in de inleiding dan weer op dat bijvoorbeeld de ontstaanscontext van de vertaling nogal snel wordt afgehandeld. Werd de editio princeps door Herman Pleij nog aan een in Parijs actieve Brabantse drukker toegeschreven, op basis van de vermelding van een ‘Guide Coopman’ in het colofon, dan wijzen Janssen en Marynissen deze suggestie resoluut van de hand en wordt Coopman bij hen opnieuw ‘de Fransman Guy Marchant’ (5), evenwel zonder daar uitvoerig op in te gaan. En hoewel het Nederlandse Narrenschip anoniem is overgeleverd, schrijven de editeurs de vertaling (op basis van eigen onderzoek dat eerder elders gepubliceerd werd) toe aan de in Parijs werkzame Gentse humanist Josse Bade (1462-1535). Dat is kennelijk gebeurd op taalkundige gronden, maar op de precieze toedracht gaan de editeurs in een paragraaf getiteld ‘De auteur van het Nederlandse Narrenschip’ niet in. Men volstaat met de vaststelling dat de taal van het Narrenschip Vlaams is, en vervolgens klinkt het eenvoudig: ‘[i]emand die dat sprak en in Parijs werkte toen daar het Narrenschip gedrukt werd, is de in Gent geboren humanist Josse Bade’ (7). Ik weet natuurlijk dat de editeurs in hun eerder onderzoek naar deze kwesties niet over één nacht ijs zijn gegaan. Dat Marchant een Fransman is geweest, lijkt uit andere bronnen aannemelijk, en Bade heeft als auteur van twee Latijnse bewerkingen van het Narrenschip zeker geen slechte papieren voor de Nederlandse vertaling. Maar in de relatief summiere toelichting bij de uitgave heeft bijvoorbeeld de identificatie van Bade toch veel weg van een wetenschappelijke hinkstapsprong. De haast in de argumentatie is enigszins verwonderlijk gezien de aperte hang naar volledigheid die de editeurs in de rest van de lijvige inleiding en aantekeningen aan de dag leggen. Ik zou verwachten dat in een uitgave die alles in huis heeft om voor de komende decennia de standaardeditie van het Narrenschip te blijven, toch meer ruimte zou worden gemaakt voor zo fundamentele vragen als die naar de drukker en vertaler, ook al zou men daarvoor argumentatie uit eerder gepubliceerd onderzoek deels moeten hernemen.

Handschriftelijk overgeleverde teksten vinden makkelijker hun weg naar een tekstuitgave dan gedrukte, zeker als die laatste niet eens strikt tot de belletrie worden gerekend. Het mag dan ook bijzonder heten dat de editeurs het Narrenschip op een zo gedetailleerde en toegewijde manier naar een modern publiek brengen. De editeurs beelden zich een breder publiek in ‘dan mediëvistische specialisten’ (211), wat blijkt uit hun keuze voor een hertaling van het goed leesbare ‘Laatmiddelvlaams’ van Bade, en uit de bij momenten enigszins uitleggerige aantekeningen (zie bijvoorbeeld de toelichting bij ‘clercken’, 250-251). Tegelijk is de inleiding dermate zwaar doorspekt met citaten, zowel in lopende tekst als in blokjes, dat ze niet vlot wegleest voor een breed publiek. Welbeschouwd varen Janssen en Marynissen met hun uitgave dan dezelfde koers als de laatmiddeleeuwse Narrenschip-teksten, waarvan niet altijd duidelijk is of ze een geleerd publiek van humanisten dan wel een erudiet slag kooplui wilden bereiken. In dit geval moet de erudiete sterveling ook diep in de buidel tasten: de hoge prijs maakt dat de uitgave ondanks haar evidente kwaliteit voor vele geïnteresseerde particulieren buiten bereik zal blijven.

Los van de kleine bedenkingen die hierboven zijn geschetst verdienen de editeurs echter vooral lof: voor de onnoemelijke eruditie die spreekt uit de inleiding en de aantekeningen, en voor de prettig leesbare hertaling. Hoewel het boek over het geheel genomen misschien toch wat hoog gegrepen is voor een breed publiek, kan het een wissel zijn op een toekomst waarin ook vakgenoten door verregaande specialisatie niet altijd van de cultuurgeschiedenis in de bredere zin op de hoogte zijn. Op mijn boekenplank hebben de boekdelen hun plaatsje daarom ruim verdiend, en ik wens van harte dat ze ook bij vele anderen gretig aftrek zullen vinden.

Bram Caers

Theo Janssen & Ann Marynissen, Het Narrenschip in de Lage Landen. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2018. 2 dln. (Studies op het gebied van de Cultuur der Nederlanden; 8). ISBN: 978 90 7247 498 8. € 149.