Met een titel als Verhalen van de Drakendochter is een eerste aanname dat het hier om een fantasy-verhaal zou gaan niet geheel ongepast. Maar: de ‘Drakendochter’ in kwestie is de letterkundige en keltoloog Maartje Draak (1907-1995). De ‘verhalen’ vormen haar biografie, opgetekend door Willem Gerritsen (1935-2019), haar leerling en later collega. Het is ter nagedachtenis van diens overlijden dat de redactie mij, als jonge wetenschapper, gevraagd heeft dit boek te recenseren. Nu ik het boek gelezen heb, kan ik stellen dat die eerste indruk toch dichter bij de waarheid zat dan wellicht lijkt.
In zijn inleiding stelt Gerritsen zichzelf een nobel doel. Draaks wetenschappelijke oeuvre wordt nog steeds gelezen, maar het aantal mensen dat haar persoonlijk gekend heeft wordt steeds kleiner. Om te zorgen dat Draak als persoon niet uit ons collectieve geheugen verdwijnt, heeft Gerritsen de rol van biograaf op zich genomen. In de voetsporen van Draak stelt hij zichzelf daarnaast nog een tweede doel: ‘[r]echt echt te doen aan haar streven om bij een breed publiek interesse te wekken voor boeiende verhalen uit het verleden’ (11).
Gerritsen biedt ons een uitgebreide blik op de belangrijkste gebeurtenissen in het leven van zijn leermeesteres, van haar geboorte in Venlo tot aan haar overlijden in haar ‘Drakenhuis’ te Amsterdam, omgeven door vrienden en, zoals het een draak betaamt, de vele schatten die ze in haar leven verzameld heeft. De lezer volgt haar tijdens haar opleiding in de jaren twintig, kijkt mee naar de ook toen al lastige aanpassingsperiode na de studie, woont haar promotie bij in 1936 en loopt uiteindelijk mee met een uitzonderlijk succesvolle carrière.
Dit alles wordt met oog voor detail gepresenteerd. Gerritsen had een enorm uitgebreide verzameling bronnen die Draak achtergelaten heeft tot zijn beschikking: brieven, dagboeken, notitieschriften, kladversies van publicaties, reisverslagen, en veel meer. Een bijzonder voorbeeld: een verlanglijstje voor ‘Sintniekoolaas’, geschreven door een zes- of zevenjarige Maartje Draak (16).
Hoewel Draak uiteraard de focus van het boek is, krijgt de lezer vanuit haar oogpunt ook veel informatie over een verscheidenheid aan andere zaken. Zo wordt er beschreven hoe het geweest moet zijn om als vrouw te studeren in de jaren twintig – al heeft Draak hier zelf weinig over geschreven en ontbreekt dus juist hier haar persoonlijke ervaring (32). Net zo interessant is de blik die Draaks nalatenschap biedt op het leven als keltoloog tijdens de Tweede Wereldoorlog (119-121). Gedurende de oorlog had ze namelijk geen enkel middel tot contact met Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Van de moderne luxes die het internet nu verschaft, was toen natuurlijk ook nog geen sprake. Gelukkig was niet alles zo duister: persoonlijk vond ik het mooi om ook te zien hoe het leven gewoon doorging, ondanks de bezetting, en hoe na de oorlog alles weer tot bloei kwam. Onderdrukte wetenschappelijke organisaties zoals de Philologische Kring kwamen weer bijeen en dierbare vrienden uit het buitenland namen weer contact op om voorzichtig ervaringen te delen (133).
Het moge duidelijk zijn dat Gerritsen oog had voor meer dan enkel de carrière van zijn leermeesteres. Hij staat niet alleen stil bij de historische context, maar ook bij belangrijke individuen die invloed op haar leven hebben gehad. Zo krijgen onder andere Theo Goten en Maartjes eigen leermeester, de keltoloog A.G. van Hamel, een minibiografie van enkele pagina’s. Gerritsens aandacht voor de historische en sociale context van zijn onderwerp, de zoektocht naar een zo volledig mogelijk beeld, geeft blijk van kwaliteiten die hem zowel als biograaf en als wetenschapper sieren. Wel vraagt zijn indrukwekkende oog voor detail om het nodige geduld van de lezer.
De lezer krijgt dus een gedetailleerd beeld van het leven en denken van Maartje Draak, maar is het ook een betrouwbaar beeld? Er mag aangenomen worden van wel, maar veel reflectie op de bronnen is er niet. Een groot deel van de informatie die gebruikt wordt, komt uit correspondentie met vader en moeder Draak en ook bij de vele dagboekfragmenten is het aannemelijk dat er sprake is van een zekere mate van performance – Draak presenteert zichzelf op een bepaalde manier aan haar beoogde publiek. Uiteraard was Gerritsen zich hier ook van bewust. Mogelijk is juist het feit dat je als onderzoeker niet om dit gegeven heen kunt de reden dat hij er weinig aandacht aan besteedt. Het maakt zijn bespreking in ieder geval niet minder indrukwekkend. Wel leidt het tot een conclusie die de lezer moet trekken, zeker in combinatie met het volgende: hier en daar bespreekt Gerritsen de ontvangst van Draaks verscheidene publicaties. Het merendeel is lovend, maar wanneer een enkeling kritiek uit, wordt het onderwerp steeds afgesloten met een paar woorden ter verdediging van Draak. Gerritsen positioneert zichzelf als trouwe leerling en de lezer moet concluderen dat dit werk niet alléén een wetenschappelijke biografie is, maar ook een eerbetoon aan een gewaardeerde vriend.
Dan resteert nog de vraag of de doelstelling gehaald is: krijgt de lezer een beeld van Draak als persoon en, ten tweede, draagt dit werk bij aan het populariseren van de oude verhalen die Draak zo fascineerden? Wat zijn secundaire doel betreft, kan ik alleen een indicatie geven. Gerritsen bespreekt de verhalen op een toegankelijke manier die blijk geeft van zijn eigen enthousiasme over het onderwerp. In de editie die nu in mijn boekenkast staat, zitten flink wat gele plakbriefjes, bijvoorbeeld bij een verwijzing naar een paar voor mij nieuwe verhalen uit het middeleeuwse Ierland. Ook andere recensenten zijn lovend, maar dat zijn vrijwel allemaal professionals. Op publieksplatformen waar ‘de gewone lezer’ zich kan uiten zijn nog weinig reacties te vinden en dus kan deze vraag alleen met een voorzichtig instemmend geluid beantwoord worden.
Over het hoofddoel van de biografie kan ik concreter zijn. Krijgen we een beeld van Maartje Draak als mens? In zijn laatste hoofdstuk laat Gerritsen de literatuur los en staat hij uitgebreid stil bij Draaks persoonlijkheid (die uiteraard ook in de eerdere hoofdstukken al doorsijpelde). Dankzij de vele foto’s is er sprake van beeldvorming op verschillende niveaus. Doordat er niet alleen aandacht is voor haar werk, maar ook voor de worstelingen op de achtergrond, het opbloeien van vriendschappen, het ontdekken en najagen van interesses zoals sprookjes en Aziatische kunst zowel in haar professionele leven als daarbuiten, staat de menselijkheid van Maartje Draak vast. En ook al hebben zij en ik slechts één jaar onder dezelfde zon bestaan, toch waren er passages waarin ik iets van mezelf herkende in deze indrukwekkende Draak – het willen delen van al het moois dat we vinden in eeuwenoude literatuur, maar ook het grote ‘wat nu’-gevoel na de studie en het botsen met de starre vooroordelen die aan de termen ‘Keltisch’ en ‘middeleeuws’ hangen, om maar een paar voorbeelden te noemen. Gerritsen weet de lezer zo te verbinden aan het leven van zijn leermeesteres, dat het poëtische slot van het boek een zeker gevoel van ontroering oproept. Wat dat betreft is Gerritsen zeker in zijn opzet geslaagd.
Ik begon deze recensie met de opmerking dat de titel van dit werk me meteen de indruk gaf met een fantasy-boek te maken te hebben. Hoewel dat niet het geval was, speelde het fantastische wel een enorm grote rol in het leven van Maarte Draak. De biografie schetst een bewogen leven, diep beïnvloed door verbeelding, van sprookjes uit het verre oosten tot de oudste Ierse verhalen.
Luke Schouwenaars
Willem Gerritsen, Verhalen van de Drakendochter. Leven en werk van Maartje Draak (1907-1995). Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2019. 304 pp. ISBN: 978 90 8704 769 6. €29,-.