Nog maar weer eens over porno

In een opiniebijdrage aan het tijdschrift Internationale Neerlandistiek uit 2015 wijzen Feike Dietz en Laurens Ham op het de laatste jaren veelvuldige uitkomen van ‘publieksboeken waarin de aanstootgevende kant van de (historische) Nederlandse letterkunde werd belicht’ (Dietz & Ham 2015: 213). Als voorbeelden noemen ze onder meer Venus in minirok van Piet Calis (2010) en de bundels Pornografie in de Nederlandse literatuur (Van Driel & Honings 2012) en Schokkende boeken! (Honings, Jensen & Van Marion 2014). Dietz en Ham zien deze trend als symptomatisch voor de wijze waarop (historisch-)letterkundigen anno nu geneigd zijn hun vak te ‘verkopen’ aan een breder publiek, namelijk door een voorondersteld onjuist beeld van de Nederlandse literatuur dat dit publiek zou hebben bij te stellen, waarbij het er vooral om gaat ‘een onvermoede kant van de (oudere) letterkunde’ te laten zien (Dietz & Ham 2015: 219).

Bij het lezen van de bundel Gewaagde geschriften. Interacties tussen pornografie en literatuur in Vlaanderen en Nederland (2019), uitgekomen in de reeks ‘Studies over experimentele literatuur’ van het gelijknamige Gents-Brusselse onderzoekscentrum, moest ik regelmatig aan het artikel van Dietz en Ham denken. Ook deze uitgave, onder redactie van Karen Van Hove en Bart Vervaeck, lijkt zich namelijk te plaatsen binnen bovengenoemde trend ‘om een breed publiek te laten zien hoe “schokkend” en pikant Nederlandse literatuur kan zijn’ (Dietz & Ham 2015: 213), al is dat brede hier misschien minder evident, gezien de relatief sterke focus op de close reading van literaire teksten en het algehele karakter van de reeks waar Gewaagde geschriften deel van uitmaakt. Niettemin is de premisse van deze studie wel degelijk dat pornografie en (hoge) literatuur in beginsel onverenigbaar zijn en dat het bespreken van die twee in combinatie met elkaar derhalve vernieuwend, misschien zelfs gewaagd is. Dit blijkt uit de titel van de bundel en uit het feit dat Van Hove en Vervaeck in hun inleiding stellen dat ‘de nevenschikking van “literatuur” en “pornografie” geenszins voor de hand [ligt]. […] Geschreven pornografie wordt doorgaans beschouwd als een vorm van pulp- of sensatieliteratuur, en wordt dus tot de “lage” pool van de culturele productie gerekend.’ (4)

Met die laatste beweringen is op zichzelf weinig mis, natuurlijk. Toch riep dat benadrukken van zowel het ‘onliteraire’ als het gewaagde van pornografie bij mij enige wrevel op. Wordt de tegenstelling tussen hoge en lage cultuur, ‘echte’ literatuur en pulp, niet al sinds de jaren tachtig driftig bevraagd en gedeconstrueerd door onderzoekers? En bestaat er bijgevolg inmiddels geen eerbiedwaardige traditie van studies naar die vermeende pulp, waaronder pornografie? Is het, met andere woorden, nu niet eens tijd om afscheid te nemen van sleetse labels als ‘gewaagd’, ‘schokkend’ en ‘pikant’? Wat mij betreft zijn die net iets te vaak gebruikt om ons vak op een wat geforceerde manier spannend te doen overkomen. Bovendien wordt hierdoor, ironisch genoeg, het al heersende Calimero-complex van de neerlandistiek alleen maar versterkt. Alsof we slechts bestaansrecht hebben zolang we het publiek weten te choqueren of verrassen. Alsof het veelvuldige voorkomen van seks of andere ‘gewaagdheden’ het enige is dat de Nederlandse literatuur het bestuderen waard maakt.

Ik wil met dit alles geenszins beweren dat een bundel over pornografische literatuur binnen het huidige onderzoekslandschap per definitie overbodig of oninteressant is. In Gewaagde geschriften staat de twintigste-eeuwse pornografische en semi-pornografische literatuur binnen het Nederlandse taalgebied centraal. Daarmee onderscheidt de bundel zich van de meeste andere titels in dit genre, die het accent eerder op de periode vóór 1900 leggen. Een tweede, eveneens onderscheidende focus is die op experimentele literatuur, verklaarbaar vanuit de reeks waarbinnen deze uitgave is verschenen en de expertise van de redacteurs. Er valt, kortom, nog voldoende nieuws te leren.

Vooral de Vlaamse auteur C.C. Krijgelmans krijgt veel aandacht. Hij is, in de woorden van Van Hove en Vervaeck, ‘in de kwestie van pornografie en literatuur een schakel- en scharnierfiguur […] hij is tegelijk een experimenteel, neo-avant-gardistisch auteur en een pornograaf.’ (7) Twee artikelen, van Evelien Neven en Karen Van Hove, zijn aan hem gewijd. In beide staat de spanning tussen Krijgelmans als vormvernieuwer en als producent van plat vermaak centraal. Daarnaast bevat Gewaagde geschriften ook nog een voorpublicatie van een nooit-uitgegeven tekst van Krijgelmans die binnenkort bij uitgeverij Het balanseer zal verschijnen, met een inleiding van uitgever Kris Latoir. Deze vier bijdragen vormen zowel inhoudelijk als structureel het hart van de bundel.

Hieromheen vinden we enkele meer cultuurhistorisch getinte bijdragen aan de voorzijde, en een aantal close readings van individuele literaire teksten aan de achterkant. Globaal wordt daarbij een chronologische lijn gevolgd, te beginnen met een nogal beschrijvend artikel van Bert Sliggers, over Tweede Wereldoorlog-porno in een aantal romans en strips uit de jaren vijftig en zestig – compleet met kampbeulen als sm-meesters – en eindigend met een fraaie diepteanalyse van de rol van het pornografische in de ‘roman in verhalen’ Als op de eerste dag (2001) van Stefan Hertmans, van de hand van Bart Vervaeck.

De kwaliteit van de artikelen is wisselend. Sommige, zoals dat van Vervaeck, maar bijvoorbeeld ook de bijdrage van Siebe Bluijs en Bram Ieven over de betekenis van pornografie in het befaamde gedicht N30 (2011) van Jeroen Mettes, bieden relevante nieuwe inzichten aangaande de functie en doorwerking van het pornografische in de hedendaagse Nederlandse literatuur en vormen zo een bruikbaar referentiepunt voor toekomstig onderzoek. Andere teksten missen scherpte. Dat geldt voor het artikel van Sliggers, maar sterker nog voor dat van Gert Hekma. Diens bijdrage neigt teveel naar het verongelijkte en pamflettistische om echt te overtuigen, hoewel hij een relevante kwestie op tafel legt, namelijk dat het label ‘pornografisch’ in de recente geschiedenis maar al te vaak is ingezet om afwijkende vormen van seksualiteit, zoals homofilie, te onderdrukken.

Voorts bevat Gewaagde geschriften een viertal artikelen dat geschreven is door jonge onderzoekers van de Katholieke Universiteit Leuven. Naast de al genoemde Karen Van Hove en Evelien Neven leverden ook Bram Lambrecht en Thomas Pierrart een bijdrage. Hun teksten zijn stuk voor stuk helder en degelijk, al ogen ze soms ook wel wat schools. Tenslotte is er dan nog een tamelijk vrijblijvend relaas van de voormalige ‘pornokoning’ Peter J. Muller, die herinneringen ophaalt aan zijn tijd als uitgever van het pornoblad Candy.

Al met al leidt deze bundel aan een euvel waaraan wel meer wetenschappelijke bundels leiden: een gebrek aan samenhang. Als geheel ontbeert Gewaagde geschriften een conceptuele rode draad die stevig genoeg is om de losse bijdragen samen te binden en als overkoepelend programma te dienen. Wat rest zijn een aantal goede artikelen, met regelmatig prikkelende interpretaties van bekende en minder bekende primaire werken, die een relevante aanvulling vormen op wat we al wisten over de rol en betekenis van pornografie binnen de Nederlandse letteren.

Ivo Nieuwenhuis

Karen Van Hove en Bart Vervaeck (red.), Gewaagde geschriften. Interacties tussen pornografie en literatuur in Vlaanderen en Nederland. Gent: Academia Press, 2019. Studies over experimentele literatuur 12. 218 pp. ISBN: 9789401459259. € 34,99

Calis 2010 – P. Calis, Venus in minirok. Seks in de literatuur na 1945. Amsterdam: Meulenhoff, 2010.

Dietz & Ham 2015 – F. Dietz & L. Ham, ‘De verleiding van de lezer. Wetenschapscommunicatie over oudere Nederlandse letterkunde’. In: Internationale neerlandistiek 53 (2015) 3, p. 213-227.

Van Driel & Honings 2012 – J. van Driel & R. Honings (red.), Pornografie in de Nederlandse literatuur. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 2012.

Honings, Jensen & Van Marion 2014 – R. Honings, L. Jensen & O. van Marion (red.), Schokkende boeken! Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2014.