In 2018 verscheen De hartenjager, een studie van René van Stipriaan over het leven, werk en roem van Gerbrandt Adriaensz. Bredero. Niet toevallig kwam dit boek in 2018 op de markt, 400 jaar na het onverwachte overlijden van de jonge, veelbelovende kunstenaar. Daarmee plaatst het werk zich in wat Van Stipriaan als de ‘geoliede herdenkingscultuur in Nederland’ (9) aanduidt, die kon ontstaan dankzij de precieze gegevens over het geboortejaar (1585) en sterfjaar (1618) van deze beroemde maar tegelijk ook onbekende auteur. Opzet en invulling van Van Stipriaans nieuwe boek zorgen er echter voor dat het uitstijgt boven het klassieke herdenkingswerk dat vaak enkele jaren na uitgave samen met de gelauwerde jubilaris de vergetelheid induikt.
Van Stipriaan richt zich in de eerste plaats op het werk van Bredero, niet in het minst omdat er zo weinig andere gegevens over hem bekend zijn: ‘Zijn werk zal het móéten getuigen, we hebben niet veel anders. Om een beeld op te bouwen van Bredero’s ideeën, ontwikkeling en betekenis zullen we in de eerste plaats bij zijn werk te rade gaan, en bij zijn omgeving’ (11). De auteur wil niet in dezelfde val trappen waar zovele van zijn voorgangers-Brederokenners inliepen. In hoofdstuk vijf over de interpretatie van Bredero bij latere generaties laat Van Stipriaan zien hoe heel wat generaties onderzoekers zich hebben laten verleiden om vanuit Bredero’s werk allerlei uitspraken te kunnen doen over zijn leven. En dat met wisselende klemtonen: Bredero als eeuwig verliefde, gekwelde ziel, als zuipschuit die zijn chronische liefdesverdriet in de kroegen ging verdrinken, als platvloerse grappenmaker. Van Stipriaan heeft andere ambities, hoewel een titel als De hartenjager in combinatie met het feestende gezelschap op de omslagillustratie (een detail uit een schilderij van Frans Hals) Bredero’s reputatie als losbol en drinkebroer ogenschijnlijk lijken te bevestigen.
Ook Van Stipriaan probeert zicht te krijgen op de mens Bredero maar hij is een behoedzame lezer die zich niet laat meeslepen door speculaties. Door een nauwkeurige lectuur van Bredero’s werk te combineren met wat we wel weten over diens omgeving en kennissenkring slaagt Van Stipriaan er wel degelijk in om een en ander af te leiden over de persoonlijke besognes van de zeventiende-eeuwse schrijver. Vooral in het gedeelte over Bredero’s levenseinde levert deze werkwijze verrassende resultaten op. Hoewel het niet echt kan worden bewezen, maakt Van Stipriaans speurwerk het toch bijzonder aannemelijk dat Bredero zelf zijn leven zou beëindigd hebben. Bredero’s weinig bestudeerde laatste en onafgewerkte toneelstuk Angeniet, dat werd voltooid door de jonge en veelbelovende dichter Jan Jansz. Starter, speelt bij Van Stipriaans deducties een sleutelrol.
De globale structuur van het boek volgt Bredero’s levensloop vanaf ‘diens leerjaren’ tot ‘het laatste jaar’, maar het is allesbehalve een rechttoe-rechtaan verhaal geworden. Van Stipriaan combineert een chronologische aanpak met een meer thematische benadering die hem in de gelegenheid stelt om dieper in te gaan op de diverse literaire genres die Bredero beoefende, op de maatschappelijke en literair-culturele ontwikkelingen in de zeventiende eeuw en op de snelle ontwikkeling van de stad Amsterdam die tijdens Bredero’s leven uitgroeide tot een metropool. Het levert een veelzijdig portret op van een kunstenaar in de snel veranderende wereld waar hij deel van uitmaakte en die hij ook mee vorm gaf.
De lezer krijgt zicht op de nieuwe literaire ontwikkelingen die ontstonden vanuit de rederijkerskamers en tegelijk ook kritiek leverden op de gangbare (en vaak vastgeroeste) rederijkerspraktijken. Het publicatieklimaat veranderde, er werden initiatieven genomen ter waardering van de moedertaal, in het theater moesten de allegorische personages wijken voor echte individuen met een complexe identiteit.
Van Stipriaan plaatst Bredero’s werk ook in een breder, internationaal perspectief en dit levert interessante inzichten op. De auteur trekt vooral parallellen met Shakespeare en dat zeker niet alleen omdat over beide kunstenaars zo weinig is geweten. In het hoofdstuk ‘Theater van de hartstochten’ gaat Van Stipriaan dieper in op gelijkenissen in hun beider werk en laat hij zien hoe Bredero en Shakespeare in hun toneelwerk eenzelfde kijk bieden op de veranderlijke en menselijke geest, overgeleverd aan zijn hartstochten en een onbetrouwbare wereld. Om het in Van Stipriaans eigen woorden te zeggen: ‘Bredero en Shakespeare putten […] uit dezelfde verkleedkist’ (22 – over Moortje en Othello) of ook nog ‘net als Shakespeare strooit Bredero de psychologie waaraan zijn personages onderworpen zijn met kleine handjes door het stuk’ (227 – over Rodderick en Alphonsus en Romeo and Juliet). Beide auteurs waren meesters in de observatie van de werkelijkheid in al haar aspecten en legden deze vast in een bijzonder soepele taal. Ondanks de vele gelijkenissen kan het niveau van Bredero’s werk niet tippen aan dat van zijn Engelse tijdgenoot, maar Van Stipriaan merkt ook op dat Shakespeare op zijn drieëndertigste – de leeftijd die Bredero bereikte – weliswaar al een aantal belangrijke werken had geschreven maar dat zijn grote meesterwerken pas nadien tot stand kwamen. Allemaal interessante observaties die heel wat onderzoekspistes kunnen openen.
Net als Bredero hanteert Van Stripriaan een vlotte pen die garant staat voor een aangename leeservaring. Omdat hij daarbij ook aandacht heeft voor het anekdotische komt de wereld van Bredero nog meer tot leven. Ik denk bijvoorbeeld aan de passage over de herkomst van de naam ‘Bredero’ of aan de sfeerschets over de loterij voor de bouw van een nieuw ‘dolhuis’ (een tehuis voor krankzinnigen).
De hartenjager werd een verzorgde uitgave in een prettig formaat. De luchtige bladspiegel met ruimte in de marge voor woordverklaringen bij de fragmenten uit Bredero’s teksten maken het lezen comfortabel. Een minpuntje aangaande het gebruik is misschien wel het notenapparaat dat zich helemaal aan het eind van het boek bevindt en per hoofdstuk een nieuwe nummering krijgt. Vanuit esthetisch oogpunt is dit een logische keuze maar de nieuwsgierige lezer moet wel voortdurend heen en weer navigeren. Met het oog op gebruiksvriendelijkheid had ook het register uitgebreider gekund. Alle eigennamen uit de lopende tekst en de grote werken van Bredero werden daar in ondergebracht maar een uitgebreider begrippenapparaat ontbreekt. Nochtans geeft Van Stipriaan heel wat interessante informatie over de ontwikkelingen in het zeventiende-eeuwse literaire veld die een betere ontsluiting verdienen. Dit is echter detailkritiek bij een prachtige studie over een boeiende kunstenaar uit een bruisende eeuw, een studie die geheel waarmaakt wat de ondertitel aankondigt: Leven, werk en roem van Gerbandt Adreaensz. Bredero.
Veerle Uyttersprot
René van Stipriaan, De hartenjager. Leven, werk en roem van Gerbrandt Adriaensz. Bredero. Amsterdam/Antwerpen: Querido, 2018. ISBN: 9789021409528. €26,99.