Ellendige levens. Nederlandse schrijvers in de negentiende eeuwEllendige levens. Nederlandse schrijvers in de negentiende eeuw

Binnen de moderne Nederlandse literatuurstudie heeft het onderzoek naar negentiende-eeuwse letteren een opmerkelijke emancipatie ondergaan. Het is, naar het voorbeeld van de mediëvistiek, een afzonderlijk terrein geworden waarop een kenner van pakweg de twintigste-eeuwse letterkunde zich niet zonder onzekerheid zal wagen. Dat de verzelfstandiging van de studie naar de negentiende eeuw bovendien ook opmerkelijk snel is verlopen, blijkt duidelijk uit de interessante historische schets in de inleiding van Ellendige levens: anno 1976 slaan enkele gepassioneerde academici de handen in elkaar en stampen zij de Werkgroep Negentiende Eeuw uit de grond. Uit hun werkgroep vloeit een jaar later het gelijknamige wetenschappelijke tijdschrift voort. De werkgroep en het tijdschrift vormen als het ware het startschot van het autonome wetenschappelijke onderzoek naar de Nederlandstalige literatuur uit de negentiende eeuw, met zijn eigen congressen, publicaties en specialisten. Een van die deskundigen, en bovendien een van de oprichters van de werkgroep en het tijdschrift, is Peter van Zonneveld.

Het is naar aanleiding van Van Zonnevelds emeritaat aan de Universiteit Leiden dat Ellendige levens. Nederlandse schrijvers in de negentiende eeuw onder de redactie van Rick Honings en Olf Praamstra tot stand is gekomen. Het concept van Ellendige levens borduurt voort op een initiatief dat Van Zonneveld in de vroege jaren 1980 in samenwerking met De Gids op touw had gezet maar niet afgewerkt had: een portrettengalerij van negentiende-eeuwse schrijvers, met een speciale aandacht voor de ellende in hun levens. Peter van Zonnevelds bedoeling was op die manier de populaire visie op de negentiende eeuw als een ‘gezapig tijdperk met brave dominees’ (9) – een visie die de Tachtigers ingang hebben doen vinden – bij te stellen. Net zoals Van Zonneveld willen Honings en Praamstra met hun opstellenbundel aantonen dat de negentiende-eeuwse auteurs meer waren dan louter saaie theologen of bekrompen burgerheren en -dames maar dat ze vaak ‘een enerverend leven hebben geleid, dat tot de verbeelding spreekt en voor de tegenwoordige lezer als een verrassing komt’ (12). Zo proberen ze te bieden wat in de bestaande historiografie van de negentiende-eeuwse letterkunde vaak ontbreekt: gedetailleerde biografische informatie over de toenmalige auteurs, ingebed in de bredere maatschappelijke context.

Het liber amicorum voldoet op dat vlak zeker aan de geponeerde doelstellingen. De bijdragen leveren boeiend geschreven biografische schetsen van bekende (Bilderdijk, Tollens, Van Lennep, Potgieter, Multatuli, Gezelle …) en minder bekende (Haafner, Helmers, Borger, Melati van Java …) schrijvers uit de negentiende eeuw. Ook de medewerkers van de bundel zijn van diverse pluimage: naast academici (jonge en gevestigde) hebben ook literatuurcritici, dichters en zelfs specialisten uit andere domeinen dan de literatuurwetenschap met hun eigen kijk een bijdrage geschreven. De keuze van de auteurs is meestal meer dan terecht: het gros van de geselecteerde schrijvers heeft een leven geleid dat de titel Ellendige levens optimaal illustreert. Een rijkdom van de bundel bestaat er dan ook in dat hij de lezer meer dan eens doet verlangen naar een hedendaagse biografie van de behandelde auteurs. Vreemd genoeg is het leven van bijvoorbeeld Elisabeth Maria Post, Hendrik Tollens, De Schoolmeester, Anna Louisa Geertruida Toussaint, Piet Paaltjens e tutti quanti immers nog niet geboekstaafd. Van andere auteurs – zoals Bilderdijk en Multatuli – bestaat er wel al een volwaardige biografie, maar wegens hun prominente plaats in de canon konden zij in Ellendige levens niet ontbreken. Niet alleen nodigt de publicatie van Honings en Praamstra uit tot een verdere uitdieping van de geschetste levens, sommige bijdragen wijzen daarenboven ook de weg naar een aantal intrigerende onderzoekssporen. Van Zonneveld zelf bijvoorbeeld stelt de pertinente vraag naar het einde van de Wahrheit en het begin van de Dichtung in de vaak geromantiseerde autobiografieën van Willem Bilderdijk en zijn negentiende-eeuwse collega’s. Jensen laat op haar beurt zien dat de poëzie van Jan Fredrik Helmers – nochtans bekend om zijn progressieve ideeën en kosmopolitisme – doorspekt is met huiselijke en kleinburgerlijke motieven. En Raat pleit expliciet voor een exhaustief onderzoek naar de publiceerpraktijk van Aarnout Drost en de bewerkingen die Potgieter, Bakhuizen van den Brink en Jan Pieter Heije postuum in Drosts onvoltooide oeuvre hebben aangebracht.

Al zijn de bijdragen dus boeiend en doen sommige een aantal concrete vragen rijzen, toch blijven de meeste opstellen algemeen en louter biografisch. Die focus op de (ellendige) levens van de schrijvers is weliswaar de doelstelling van het boek maar zorgt ervoor dat sommige opstellen aan belang en originaliteit inboeten. De stukken over de auteurs van wie er al een biografie bestaat, bijvoorbeeld, waren wegens de grote naam noodzakelijk maar dragen niets bij aan de bestaande kennis. In een aantal bijdragen is het bovendien zoeken naar de Sturm und Drang in het leven van de besproken auteur. Zo hebben figuren als Gerrit van de Linde en Jan Jacob Lodewijk ten Kate weliswaar tegenslagen gekend in hun leven, maar die worden niet voldoende belicht om echt in het kader van Ellendige levens te passen. Veelzeggend is dan ook dat de interessantste stukken juist die met een welomlijnd perspectief zijn, zoals Mathijsens opstel over Jacob van Lenneps relaties met vrouwen, Van den Bergs blik op het postuur en de zelfrehabilitatie van Adriaan van der Hoop jr. en Van Kalmthouts zoektocht naar Anna Louisa Geertruida Toussaints drijfveren om te schrijven. Meestal zijn de bijdragen echter perspectiefloos en iets te vrijblijvend: levensverhalen in een notendop. De wetenschappelijke lezer blijft dus soms onvoldaan achter en zal bovendien opkijken van enkele normatieve uitspraken over de negentiende-eeuwse literatuur. Zo wordt Aarnout Drosts roman Hermingard van de Eikenterpen een ‘onevenwichtig en op toevalligheden gebaseerd bouwwerk’ genoemd (129) en zou Conrad Busken Huet ‘altijd levendig en, bij alle sarcasme en venijn, ook vaak geestig’ schrijven (188).

Uiteraard is Ellendige levens in de eerste plaats bedoeld als een liber amicorum, en als dusdanig is het boek het lezen waard. Alle biografische portretten naast elkaar vormen een boeiende onderdompeling in de negentiende eeuw en laten de lezer toe om parallellen te bespeuren tussen de verschillende levenslopen en voorzichtige vaststellingen te maken over het toenmalige literaire bedrijf. De talrijke citaten uit de oeuvres van de besproken auteurs zijn goed gekozen en in sommige gevallen ronduit verrassend (denk maar aan de spotdichten van de vaak als saai bestempelde Ten Kate), en ook de vele illustraties vormen een meerwaarde voor de bundel.

Bram Lambrecht

Rick Honings & Olf Praamstra (red.), Ellendige levens. Nederlandse schrijvers in de negentiende eeuw. Hilversum: Verloren, 2014. 286 pp. isbn: 9789087043742. €25,– . 

Geef een reactie