G.A. Bredero. Proza.G.A. Bredero. Proza.

In amper acht jaar tijd (1610-1618) schreef G.A Bredero een van de mooiste en ook vandaag nog meest genietbare literaire oeuvres uit de Nederlandse Gouden Eeuw bij elkaar. Het gros van  die teksten zijn toneelstukken (treurspelen, kluchten en blijspelen), gedichten en liederen. Deze zijn, zoals in die tijd gebruikelijk was, in verzen gesteld. Er is van Bredero echter ook een  beperkt aantal korte teksten en fragmenten in proza overgeleverd. Naast een handvol redevoeringen en brieven betreft het hier in de eerste plaats paratekstuele geschriften bij uitgaven van  zijn toneel- en lyrische werk, namelijk opdrachten, voorredes en inhoudsoverzichten. Jeroen Jansen gaf dit prozawerk van Bredero voor het eerst als geheel uit, hertaalde het en voorzag het  van een uitvoerig, helder en informatief commentaar.

Naast hun prozavorm hebben de teksten in voorliggend boek vooral een stiefmoederlijke behandeling in de receptie en in het onderzoek met elkaar gemeen. Zo werden bijvoorbeeld de brieven nooit eerder met woordverklaring en commentaar uitgegeven. De paratekstuele geschriften kregen wel een plaats in recente uitgaven maar er wordt wellicht gemakkelijk  overheen gelezen. Deze beperkte belangstelling is niet geheel onbegrijpelijk. Bredero’s prozateksten hebben niet de literaire pretenties van zijn gedichten, liederen en toneelstukken. De redevoeringen en de brieven zijn gelegenheidswerk, geschreven bijvoorbeeld naar aanleiding van een samenkomst van de Amsterdamse rederijkerskamer De Eglentier, een poging van Bredero om een schilderij te ontlenen van zijn leermeester Frans Badens, of een gemiste afspraak met Magdalena Stockmans, op wie de auteur een oogje had. De voorredes en de   inhoudsoverzichten horen dan weer bij andere teksten van de auteur, in de eerste plaats zijn toneelstukken, en zijn daar in grote mate afhankelijk van en ondergeschikt aan.

Ondanks het bescheiden karakter van de uitgegeven teksten is deze editie als geheel zeer de moeite waard. De grote betekenis van het boek zit naar mijn gevoel niet in de eerste plaats in de prozateksten van Bredero op zich maar in hun combinatie met elkaar en vooral met de nauwkeurige maar toch prettig leesbare hertaling en de vakkundige duiding van Jeroen Jansen. Bredero’s proza heeft de lezer veel te bieden, vooral door de brede, levendige en sierlijke stijl ervan. Inhoudelijk blijven de teksten, door hun sterke afhankelijkheid van de culturele, historische of tekstuele context waarin ze zijn ontstaan of werden overgeleverd voor de meeste lezers toch behoorlijk enigmatisch. Jansen slaagde er echter in ze voor een breed publiek toegankelijk en interessant te maken door ze te voorzien van een hertaling en vooral van een commentaar dat een stuk uitgebreider is dan gebruikelijk bij tekstuitgaven. In een inleiding van bijna zestig bladzijden zet Jansen de beperkte biografische gegevens over Bredero nog eens op een rijtje en gaat daarbij in het bijzonder in op zijn scholing, zijn vorming als dichter en schilder en zijn publiek. De meeste ruimte in de inleiding wordt voorbehouden aan een vooral grammaticale typering van het proza. De inhoud van de geschriften komt dan weer vooral aan bod in de individuele commentaarstukjes waardoor de verschillende teksten worden gevolgd en die deze vaak in lengte overtreffen. Zowel de inleiding, de vertalingen als het individueel commentaar krijgen ook nog eens uitgebreide voetnoten.

Met zijn hertaling en duiding voorziet Jansen een breed lezerspubliek van de noodzakelijke informatie om deze teksten zelf te ontdekken. Hij situeert Bredero’s proza tegelijk in het leven van de auteur, de rest van zijn oeuvre en de sociale en artistieke milieus waarin dit tot stand kwam en functioneerde. Het boek vormt daardoor niet enkel een kennismaking met een wat miskend deel van het oeuvre van Bredero maar ook een meer algemene inleiding op het leven, het werk en de tijd van de auteur. Het geeft de lezer meer informatie dan een traditionele tekstuitgave maar stuurt en interpreteert minder dan een biografie of studie. Jansen zocht daarnaast, met hulp van Suzanne van de Meerendonk, ook een schat bijeen aan vaak weinig bekend illustratiemateriaal, waarvan de precieze relatie met de teksten van Bredero het onderwerp van een boeiende studie zou vormen.

Ook voor wie al beter thuis is in het werk van Bredero heeft dit boek veel te bieden. Er is eerst en vooral de taal van de auteur, die in proza breder, bloemrijker en vrijer kan vloeien dan in de versvorm. Jammer is wel dat de verwijzingstekens naar de voetnoten enkel in de hertaling werden aangebracht. Dit maakt de lectuur van het origineel in combinatie met Jansens commentaar wat omslachtig. Bredero’s prozateksten geven daarnaast vaak een meer directe inkijk in de opvattingen en de persoon van de auteur dan de rest van zijn oeuvre, vooral wanneer ze zoals hier als een geheel en in relatie tot elkaar kunnen worden gelezen. De auteur zet hier nadrukkelijk zijn poëticale opvattingen uiteen, zijn streven naar een zuiver en volwaardig Nederlands dat vooral niet besmet wordt door bijvoorbeeld Franse leenwoorden of de ‘arme hovaardy’ (218) van het Brabants. Hij spreekt zijn bewondering uit voor voorgangers, in de eerste plaats Coornhert. De meer persoonlijke uitlatingen in de brieven en de opdrachten leggen zijn onvermogen bloot om een geschikte levensgezellin te vinden of zijn ambitie om zich via de literatuur in de gunst te werken van meer voorname sociale kringen dan die waaruit hij zelf afkomstig was.

Tot slot enkele kleine opmerkingen bij de titel en het concept van deze mooie publicatie. Door de hier verzamelde teksten zo prominent onder de noemer ‘proza’ samen te brengen wordt gesuggereerd dat Bredero deze vorm bewust als een genre heeft beoefend zoals moderne auteurs dat doen, wat uiteraard niet het geval is. Jansen geeft dit zelf ook aan als hij schrijft dat Bredero het proza niet ‘structureel als genre’ beoefende maar dat het ‘op incidentele momenten [verschijnt] als geëigend onderdeel van voorwerk, of als de brief die postuum, door toedoen van uitgever, is overgeleverd’ (43). Het is ook weinig waarschijnlijk dat het dramatische en lyrische oeuvre van Bredero ooit onder de noemer ‘poezie’ zullen worden uitgegeven. ‘Geschriften in proza’ was een iets neutralere titel geweest, maar dat oogt wellicht minder wervend op de kaft van een boek dan gewoon ‘proza’.

Jansen doet de enigszins anachronistische titel van zijn boek recht aan door het proza van Bredero in de inleiding uitvoerig te karakteriseren. Dat is op zich een verdedigbare keuze. Het is in de eerste plaats de prozavorm die deze teksten met elkaar verbindt. Deze analyse had naar mijn gevoel wel minder eenzijdig op stijl en syntaxis kunnen worden gericht. De ontleding van de gewoonte van de auteur om de persoonsvorm voorop te plaatsen in de bijzin wanneer hier een lang lijdend voorwerp te vinden is (53), zijn plaatsing van de tweede naamval ten opzichte van de kern (55 ev), zijn gebruik van geclusterde allitererende tweeslagen (60) en zijn ‘grote voorkeur voor tweeledige bepalingen’ (60) is ongetwijfeld van wetenschappelijke waarde. Het is echter maar de vraag of deze uitgave met hertaling in modern Nederlands een geschikt medium is om daarvan zo breed verslag uit te brengen en of dit de achtergrond is waarop een lezer die wil kennismaken met het proza van Bredero zit te wachten. In plaats van zijn uitvoerige syntactische en stilistische analyse had Jansen Bredero’s proza misschien wat uitgebreider kunnen situeren ten opzichte van de functie, status en ontwikkeling van de prozavorm in de vroegmoderne Nederlanden en de verhouding ervan tot het gebruik van het vers.

Dit zijn echter marginale opmerkingen bij een over het algemeen geslaagde publicatie. Jeroen Jansen blijkt te beschikken over een bijzondere voeling voor en kennis van een grote zeventiende-eeuwse auteur die in het onderzoek van de laatste decennia minder aandacht heeft gekregen dan hij verdient. Jansen geeft in zijn voorwoord ook aan nog niet klaar te zijn met het proza van Bredero en het vanuit een andere invalshoek te willen gaan bestuderen. Iets om naar uit te kijken.

Samuel Mareel

Jeroen Jansen (ed.), G.A. Bredero. Proza. 299 pp. Hilversum: Verloren, 2011. isbn: 9789087042608 €25,– 

Geef een reactie