Literatuurwetenschap en uitgeverijonderzoekLiteratuurwetenschap en uitgeverijonderzoek

Onder de titel ‘Eindelijk gebeurt er iets in het boekenvak,’ waar de directeur van uitgeverij Atlas het ergerlijke ‘Never waste a good crisis’ (noot 1) aan toevoegde, verscheen de afgelopen maand in De Volkskrant een aantal opiniestukken over de wereld van de uitgeverij. Terwijl de ene uitgever meent dat de hele branche langzaamaan krimpt, gelooft de andere juist dat nu het moment gekomen is om het vak opnieuw uit te vinden. Het verschijnen van een boek als Vijftig tinten grijs is niet alleen symptoom van maar tevens oplossing voor de crisis. Die crisis, waarvan het bestaan impliciet door alle deelnemers aan het debat wordt aangenomen, wordt niet zozeer veroorzaakt door een algehele ontlezing, als wel door radicale transformaties met betrekking tot de materialiteit van literatuur. Onder de noemer ‘digitalisering’ worden allerlei ontwikkelingen gebracht die de uitgever dwingen zijn rol in het veld opnieuw te definiëren. Maar van die crisis, die zelfs de fundamenten van de uitgevershuizen doet beven, is in het meest recente nummer van Cahier voor Literatuurwetenschap nauwelijks een spoor te vinden.

Hoewel een dergelijke crisis ook voor de literatuurwetenschap een goede aanleiding zou kunnen vormen nieuwe terreinen en mogelijkheden te verkennen, wordt het nummer ‘Literatuurwetenschap en uitgeverijonderzoek’ met name gekenmerkt door de stille afwezigheid van deze problematiek. Onder de redactie van Kevin Absillis en Kris Humbeeck zijn een viertal bijdragen aan de studiedag van de Vlaamse Vereniging voor Algemene en Vergelijkende Literatuurwetenschap uit 2010 bijeengebracht. Daar zijn later nog twee artikels aan toegevoegd. Deze zes bijdragen tezamen, ingeleid door de redacteurs, worden geacht een keurig palet van de stand van zaken in het uitgeverijonderzoek te geven.

Frank de Glas doet een originele poging de literatuurwetenschap en het uitgeverijonderzoek vanuit elkaars standpunt te benaderen. Wat heeft de literatuurwetenschap het uitgeverijonderzoek te bieden en vice versa? Het zijn deze vragen die hem aanleiding geven vooral een flink aantal kanttekeningen op het werk van Bourdieu te formuleren. Echter, op de op zichzelf spannende vraag welke lessen het uitgeverijonderzoek uit de literatuurwetenschap kan trekken komt geen antwoord. Wel komt De Glas tot de ontnuchterende, weinig schokkende conclusie dat de literatuurwetenschap rekening moet houden met de rol die uitgevers en andere gatekeepers spelen bij het tot stand komen van een kunstwerk en de reputatie van de kunstenaar. Bovendien eindigt zijn casus bij het begin van het nieuwe millennium, terwijl het boekenvak juist in het eerste decennium van de 21e eeuw een nogal turbulente tijd doormaakte.Een deel van deze kritiek geldt ook voor het artikel van Sara Verbeeck. Zij deed onderzoek naar buitenlandse uitgeverijen en dan met name naar het verschijnen van vertalingen van het werk van Louis Paul Boon. Het gaat haar om de rol die gatekeepers spelen in de literaire identiteitsvorming van Boon in het buitenland. Daarbij komt een bijzondere gespletenheid aan het licht: aan de ene kant refereren Franse uitgevers aan een clichématig, ‘exotisch’ beeld van de Vlaamse literatuur, terwijl zij Boon tegelijkertijd koppelen aan Céline om zijn werk voldoende interessant en herkenbaar te doen lijken voor het publiek. Een interessante constatering, maar echt verrassend wat betreft de rol van die poortwachters is het allemaal niet.

Een totaal andere benadering vinden we in het artikel van Laurence van Nuijs. Zij gaat een aantal decennia terug in de tijd, naar het vergeten werk van Robert Escarpit. Zoals de titel van haar stuk al aangeeft, gaat zij op zoek naar de engagerende rol van de literatuursociologie. Men denkt hierbij meteen weer aan het werk van Bourdieu, maar het is juist de hegemonie van zijn werk die de figuur van Escarpit heeft doen vergeten. En dat terwijl juist Escarpit, zo betoogt Van Nuijs, al een door en door links-politieke rol voor de literatuursocioloog weggelegd zag. Het was waarschijnlijk diezelfde politieke dimensie van Escarpits geschriften die hem in de vergetelheid heeft doen belanden, beweert Van Nuijs. Ze moet zelf al constateren dat door de dominante positie die het werk van Bourdieu inneemt, het werk van Escarpit alleen nog vanuit wetenschapshistorisch perspectief interessant is. Ze zet Escarpit neer als de pionier op het gebied van literatuursociologie. Dat is op zich overtuigend, maar men zou graag willen weten waarom we vandaag de dag, nu het werk van Bourdieu bijzonder vruchtbaar is gebleken, terug moeten naar het werk van Escarpit. Met name de rol van multimedia in nieuwe vormen van literatuurbeleving, merkt Van Nuijs terecht op, moet onderzocht worden. Of het werk van Escarpit daarbij van betekenis kan zijn, blijft onbeantwoord.

Thomas Franssen hamert vooral op de inspiratie die hij heeft opgedaan uit science and technology studies (maar lees hier vooral ook de namen van Bourdieu en Lahire). Hij is geïnteresseerd in de rol die redacteuren spelen bij de uitgave van vertaalde literatuur. Zijn casus is rijkelijk geïllustreerd met citaten van dergelijke redacteuren, maar ook hier kan men weer de vraag stellen, of het echt verrassend is dat het oordeel dat een manuscript al dan niet ‘goed’ is, ontstaat in een netwerk van artefacten, mensen en ideeën.

Spannender wordt het met de twee later toegevoegde artikels. Mathijs Sanders zet uiteen hoe uitgeverij Sijthoff tijdens de Eerste Wereldoorlog een gewaagd en politiek niet geheel onbeladen project opzette met de uitgave van een reeks essays over Franse kunst. Eigenlijk, zo beargumenteert Sanders, kiest de uitgever dus de kant van de Entente. En Sanders laat zien dat deze keuze niet op zich stond, maar dat tal van met Sijthoff verbonden literatoren politiek kleur bekenden. Sanders’ historisch uitgeverijonderzoek laat zien, hoe in een tijd waarin Nederland doorging voor neutraal en afzijdig, binnen de kunst wel degelijk politiek werd bedreven.

In haar studie naar de Antwerpse uitgever Lodewijk Opdebeek onderzoekt Vanessa Joosen hoe deze uitgever verschillende rollen speelde. Als uitgever en tevens ook vertaler van sprookjes was Opdebeek zich, meer dan veel van zijn collega’s, bewust van de vormende rol die hij in zijn werk als vertaler en uitgever kon spelen. Joosen laat in een aantal haarscherpe analyses zien hoe Opdebeek zodanig ingrijpt in zijn vertalingen dat hij de grenzen van het sprookjesgenre oprekt of zelfs overschrijdt. Geen kans laat hij onbenut om in zijn vertalingen van Grimm zijn eigen liefde voor Vlaanderen te proclameren. Tegelijkertijd past Opdebeek perfect, zo betoogt Joosen, in de overleveringsgeschiedenis van dit genre.

Wanneer men nu na het lezen van deze zes artikels de stand van zaken in het uitgeverijonderzoek wil opmaken kan men niet aan de indruk ontsnappen dat het vakgebied nog steeds gepreoccupeerd is met zijn Auseinandersetzung met Bourdieu. Studies als die van Sanders en Joosen geven weliswaar een meer historiserende inkleuring, maar als men naar de meer programmatische teksten in dit cahier gaat lijkt het toch om een strijd in de marge te gaan. De vraag die rijst is of het uitgeverijonderzoek daarbij niet vooral een kans laat liggen. Hoe clichématig de woorden van Mizzi van der Pluijm, geciteerd aan het begin, ook mogen zijn, het is inderdaad de actuele (crisis)situatie waarin de boekenwereld zich bevindt, die het uitgeverijonderzoek had kunnen dwingen zijn eigen relevantie nogmaals te benadrukken of zelfs te herdefiniëren. Nu lijkt dit onderzoek enigszins out of sync te lopen en kan men slechts wachten op een volgende bundel waarin het heden door deze zelfde wetenschappers gediagnostiseerd wordt.
Geertjan de Vugt

Kevin Absillis & Kris Humbeeck (red.), Literatuurwetenschap en uitgeverijonderzoek. Gent: Academia Press, 2012, 127 pp. isbn 978-90-382-2047-5, € 22,–

Voetnoten:

1. Mizzi van der Pluijm, ‘Eindelijk gebeurt er iets in het boekenvak. Never waste a good crisis’. In: De Volkskrant, 26 januari 2013. Zie ook: Wilco Dekker, ‘Damesporno, voetballers en koken, daar moet de boekenbranche het van hebben’. In: De Volkskrant, 10 januari 2013. 

Geef een reactie