In Vrouwen rondom Huygens wordt een aantal van de eerder door Elisabeth Keesing, in Het volk met lange rokken. Vrouwen rondom Constantijn Huygens (1987), behandelde vrouwen nader bestudeerd. Vrouwen dus die op de één of andere manier contact hadden met Constantijn Huygens, van wie in de inleiding wordt gememoreerd dat hij een rokkenjager was (8), maar dat hij ook oog had voor de intellectuele en artistieke kwaliteiten van vrouwen. Bovendien maakte hij deel uit van tal van netwerken, ‘als een soort spin in het web’ (11), waarbij hij zich ervan bewust was dat juist vrouwen hem dikwijls toegang konden verschaffen ‘tot kringen waarmee hij de betrekkingen wilde aanhalen’ (10).
Deze bundel neemt het boek van Keesing als uitgangspunt. Het gaat – deels – over dezelfde personen, maar waar Keesing Huygens en de hem omringende vrouwen behandelde met een grote dosis empathie en ook met enige fantasie, zijn de auteurs van deze bundel erop uit om voor ieder van hen de relatie met Huygens op grond van documenten te bespreken en ook kritisch te benaderen. Termen en formules als ‘Blijkbaar …’, ‘Ik geloof niet dat…’, ‘het lijkt er ook op, dat …’, ‘Tot op zekere hoogte zal dat waar zijn geweest’ (Keesing, 63), zijn hier dan ook afwezig. Bovendien worden de bronnen en de betrouwbaarheid daarvan aan onderzoek onderworpen. Met name de brievenuitgave van Worp (1911-17) moet het ontgelden: verschillende auteurs benadrukken dat deze voor wat betreft de correspondentie met vrouwen incompleet en inadequaat is (149, 180, 230). De correspondentie met Anna Maria van Schurman is in Vrouwen rondom Huygens nu voor het eerst compleet afgedrukt in een Nederlandse vertaling (180-202).
Elk van de vrouwen wordt apart gepresenteerd. Dat is zinvol gezien de hoeveelheid en verscheidenheid aan bronnenmateriaal, maar deze presentatie brengt met zich mee dat er weinig aandacht kan zijn voor de mogelijke connecties tussen de vrouwen onderling, of voor netwerkvorming waarbij Huygens een rol zou hebben kunnen spelen. Terwijl wel degelijk blijkt dat die vrouwen elkaar hebben gekend, beïnvloed of met elkaar zijn vergeleken, dan wel aan elkaar ten voorbeeld zijn gesteld door Huygens.
De volgorde waarin de dames gepresenteerd worden lijkt enigszins willekeurig, vooral omdat het onderscheid tussen de diverse kringen waarvan de hier behandelde vrouwen deel uitmaakten, nogal impliciet blijft. Het gaat, zoals ook Keesing al betoogde (102, 116), om: 1. Familie, 2. Politieke en hof-kringen, en 3. De wereld van de literatuur en andere kunsten. Uit de eerste groep, waarmee de bundel min of meer begint, vinden we Huygens’ moeder (art. 1), zijn twee zussen (2), zijn vrouw (6), en – waarschijnlijk ook in deze categorie te plaatsen – zijn buurmeisje Dorothée van Dorp (3). De hofkringen zijn vertegenwoordigd door Elizabeth Stuart (5) en Béatrix de Cusance (10). De wereld van de kunsten en de geleerdheid is het best vertegenwoordigd: de schrijfsters Anna en Tesselschade Roemers (4), Anna Maria van Schurman (9) en Margaret Cavendish (11), en de beoefenaarsters van de muziek Maria Casembroot (7) en Utricia Ogle (8).
Niet helemaal duidelijk wordt waarom juist aan deze vrouwen een artikel is gewijd, en bijvoorbeeld niet aan enkele anderen die Keesing wél noemde (Marie Lansame, Leen Pergens, Helena Liefferts), of die volgens Annelies de Jeu – in ‘’t Spoor der dichteressen’. Netwerken en publicatiemogelijkheden van schrijvende vrouwen in de Republiek (1600-1750) (2000) – professionele contacten hadden met Huygens (de schrijfsters Alida Bruno, Eelkje van Bouricius, Sibylle van Griethuysen, hier genoemd op p. 229), of aan nóg anderen die in de hier voorliggende artikelen een (bij)rol vervullen. Er zijn er diversen die kennelijk ook wel enig belang hadden voor Huygens, of in (één van) de kringen om hem heen: zijn dochter (177), Amalia van Solms, vrouw van de stadhouder (207), de muzikale Mary Killigrew die hij in Engeland had leren kennen (173), de zusters Leonora, Catharina en Francisca uit de eveneens muzikale familie Duarte in Antwerpen (226-227), en anderen.
Impliciet is in dit soort artikelen over individuele vrouwen, ook in de bijdragen aan Vrouwen rondom Huygens, een reflectie aanwezig over de vrouwelijke normaliteit of, anders gezegd, over de normen voor vrouwelijkheid en vrouwelijk gedrag. Hier zal de reden liggen waarom Huygens’ moeder in het allereerste artikel wordt behandeld, onmiddellijk gevolgd door zijn beide zussen. Deze vrouwen uit de familiekring vervulden, net als de echtgenote, ‘normale’ vrouwelijke rollen ten opzichte van hun beroemde zoon, broer, respectievelijk echtgenoot. Ze worden hier ook voornamelijk in die rollen beschreven. Tot een andere benadering zullen de bronnen wellicht niet altijd aanleiding geven. Maar het feit dat Huygens de schrijfstijl van zijn moeder, in de brieven die zij hem stuurde, zo waardeerde (18), maakt nieuwsgierig. Ook de beide zusters waren ‘goed geschoold’, hoewel ze hier vooral figureren als degenen aan wie Huygens de Franse en Italiaanse gedichten uit zijn Otia opdroeg, ‘licht van toon, elegant en speels’ (33-34). Zij lijken vooral instrumenteel te zijn geweest voor het tot stand komen van Huygens’ huwelijk met Susanna van Baerle. Deze wordt weer vooral neergezet als degene die voor Constantijn ‘hard to get’ (99) was, maar met wie hij vervolgens een weliswaar kortdurend, maar gelukkig huwelijk had. De zijdelingse opmerking: ‘Ze schrijft gedichten, en tekent en schildert graag – “beter dan ik” volgens Huygens’ (98) – krijgt wat betreft het dichten geen verder commentaar, terwijl we toch nieuwsgierig zouden kunnen zijn naar Huygens’ houding tegenover zijn echtgenote op dit punt.
Zo wordt de familie enigszins gescheiden gehouden van de beide andere kringen. Dit lijkt overigens niet in strijd met Huygens’ eigen opstelling. Het meest frappant in dit opzicht is zijn standpunt inzake de opvoeding van zijn dochter Susanna (die ter sprake komt in het artikel over zijn zusters): een kennelijk intelligent meisje dat hij gemakkelijk in contact had kunnen brengen met zijn schrijvende vriendinnen, maar – zoals Frans R.E. Blom schrijft – ‘het was eenvoudigweg geen doelstelling om haar op te kweken tot een uitzonderlijke vrouw als Anna Maria van Schurman’ (27).
Toch blijkt Huygens juist voor twee zulke totaal verschillende figuren als enerzijds zijn echtgenote Susanne van Baerle en anderzijds Anna Maria van Schurman, met wie hij een in het Latijn gevoerde correspondentie onderhield, vergelijkbare – en zeer waarderende – termen te gebruiken. Mogelijk is dit terug te voeren op de weinig toeschietelijke houding die zij allebei aanvankelijk tegenover hem hadden: Susanna was ‘hard to get’ geweest en ook op Anna Maria zou Huygens ‘vele jaren moeten wachten voor [zij] op zijn verzoek inging’ (167). Als hij, bij beiden, uiteindelijk zijn doel heeft bereikt, worden dezelfde kwalificaties voor hen gebruikt. Susanna is zoals bekend zijn ‘Sterre’, en in een gedicht over een zelfportret van Anna Maria noemt hij haar ‘de Ster van uw dagen’ (170). Opmerkelijk is vooral dat beiden beschreven worden als ‘mannelijk’. Hier maken de auteurs, Katlijne Van der Stighelen en Jeanine Landtsheer, wél zelf de vergelijking en becommentariëren: ‘Alleen zijn echtgenote, Susanna van Baerle, werd op een vergelijkbare manier geprezen om het samengaan van Vrouwenschoon met Mannelicke reden’ (178).
In tegenstelling tot Van Schurman kon Susanna van Baerle ook – in de visie van Frans Blom en Ad Leerintveld – gezien worden als een rolmodel, en wel zonder dat er sprake is van prestaties in de kunsten of wetenschappen: ‘Ze is het rolmodel van de stoïsche standvastige wijze’ (114). Zo blijft toch de scheiding tussen de verschillende kringen bestaan.
De vrouwen uit de kring van de ‘Kunsten en Wetenschappen’ lijken wel enig voordeel te hebben gehad van hun connectie met Huygens, ook om met elkaar in contact te komen. De inleiding stelt nogal nadrukkelijk dat ‘Huygens het in zijn correspondentie met vrouwen nooit had over andere vrouwen’ (10). Bedoeld is hier wellicht dat hij met de één niet over de ander roddelde. Maar ze raakten wel van elkaars bezigheden en interesses op de hoogte. Het contact tussen Utricia Ogle en Anna Maria van Schurman lijkt veel aan Huygens te danken te hebben (140). Aan dezelfde Utricia schreef hij hoe enthousiast hij was over de Poems and Fancies van Margaret Cavendish (229). Aan Van Schurman schrijft hij over Maria Casembroot (166). En soms heeft dat wel degelijk de schijn van roddel, zoals wanneer Huygens aan Utricia schrijft over de kleding van Béatrix de Cusance (228), of wanneer Béatrix aan Huygens schrijft over de mogelijke zwangerschap van de dochter van Elizabeth Stuart (217).
Hoewel de auteurs van de artikelen het dus niet als zodanig behandelen, maken we uit de teksten toch op dat de vrouwen rond Huygens in zekere zin een netwerk vormden. Het gaat dan vooral om de kring van kunstenaressen, aan wie Huygens zelf ook veel te danken had. Via de muziek waren Béatrix de Cusance en Elizabeth Stuart bij deze kring betrokken. De vrouwelijke familieleden profiteerden er echter maar weinig van mee. In dat opzicht hield Huygens zich aan de normen.
Dit alles valt dus wel uit de artikelen op te maken, maar het is jammer dat er tussen de artikelen onderling lang niet altijd verwijzingen zijn aangebracht. Hier ligt dus voor de lezer – voor zover daarin geïnteresseerd – nog een door hem/haar zelf uit te voeren taak.
Suzan van Dijk
Els Kloek, Frans Blom, Ad Leerintveld (red.), Vrouwen rondom Huygens. Hilversum: Verloren, 2010. – 247 pp. ISBN 978-90-8704-130-4. € 25,–.In Vrouwen rondom Huygens wordt een aantal van de eerder door Elisabeth Keesing, in Het volk met lange rokken. Vrouwen rondom Constantijn Huygens (1987), behandelde vrouwen nader bestudeerd. Vrouwen dus die op de één of andere manier contact hadden met Constantijn Huygens, van wie in de inleiding wordt gememoreerd dat hij een rokkenjager was (8), maar dat hij ook oog had voor de intellectuele en artistieke kwaliteiten van vrouwen. Bovendien maakte hij deel uit van tal van netwerken, ‘als een soort spin in het web’ (11), waarbij hij zich ervan bewust was dat juist vrouwen hem dikwijls toegang konden verschaffen ‘tot kringen waarmee hij de betrekkingen wilde aanhalen’ (10).
Deze bundel neemt het boek van Keesing als uitgangspunt. Het gaat – deels – over dezelfde personen, maar waar Keesing Huygens en de hem omringende vrouwen behandelde met een grote dosis empathie en ook met enige fantasie, zijn de auteurs van deze bundel erop uit om voor ieder van hen de relatie met Huygens op grond van documenten te bespreken en ook kritisch te benaderen. Termen en formules als ‘Blijkbaar …’, ‘Ik geloof niet dat…’, ‘het lijkt er ook op, dat …’, ‘Tot op zekere hoogte zal dat waar zijn geweest’ (Keesing, 63), zijn hier dan ook afwezig. Bovendien worden de bronnen en de betrouwbaarheid daarvan aan onderzoek onderworpen. Met name de brievenuitgave van Worp (1911-17) moet het ontgelden: verschillende auteurs benadrukken dat deze voor wat betreft de correspondentie met vrouwen incompleet en in- adequaat is (149, 180, 230). De correspondentie met Anna Maria van Schurman is in Vrouwen rondom Huygens nu voor het eerst compleet afgedrukt in een Nederlandse vertaling (180-202).
Elk van de vrouwen wordt apart gepresenteerd. Dat is zinvol gezien de hoeveelheid en verscheidenheid aan bronnenmateriaal, maar deze presentatie brengt met zich mee dat er weinig aandacht kan zijn voor de mogelijke connecties tussen de vrouwen onderling, of voor netwerkvorming waarbij Huygens een rol zou hebben kunnen spelen. Terwijl wel degelijk blijkt dat die vrouwen elkaar hebben gekend, beïnvloed of met elkaar zijn vergeleken, dan wel aan elkaar ten voorbeeld zijn gesteld door Huygens.
De volgorde waarin de dames gepresenteerd worden lijkt enigszins willekeurig, vooral omdat het onderscheid tussen de diverse kringen waarvan de hier behandelde vrouwen deel uitmaakten, nogal impliciet blijft. Het gaat, zoals ook Keesing al betoogde (102, 116), om: 1. Familie, 2. Politieke en hof-kringen, en 3. De wereld van de literatuur en andere kunsten. Uit de eerste groep, waarmee de bundel min of meer begint, vinden we Huygens’ moeder (art. 1), zijn twee zussen (2), zijn vrouw (6), en – waarschijnlijk ook in deze categorie te plaatsen – zijn buurmeisje Dorothée van Dorp (3). De hofkringen zijn vertegenwoordigd door Elizabeth Stuart (5) en Béatrix de Cusance (10). De wereld van de kunsten en de geleerdheid is het best vertegen- woordigd: de schrijfsters Anna en Tesselschade Roemers (4), Anna Maria van Schurman (9) en Margaret Cavendish (11), en de beoefenaarsters van de muziek Maria Casembroot (7) en Utricia Ogle (8).
Niet helemaal duidelijk wordt waarom juist aan deze vrouwen een artikel is gewijd, en bijvoorbeeld niet aan enkele anderen die Keesing wél noemde (Marie Lansame, Leen Pergens, Helena Liefferts), of die volgens Annelies de Jeu – in ‘’t Spoor der dichteressen’. Netwerken en publicatiemogelijkheden van schrijvende vrouwen in de Republiek (1600-1750) (2000) – professionele contacten hadden met Huygens (de schrijfsters Alida Bruno, Eelkje van Bouricius, Sibylle van Griethuysen, hier genoemd op p. 229), of aan nóg anderen die in de hier voorliggende artikelen een (bij)rol vervullen. Er zijn er diversen die kennelijk ook wel enig belang hadden voor Huygens, of in (één van) de kringen om hem heen: zijn dochter (177), Amalia van Solms, vrouw van de stadhouder (207), de muzikale Mary Killigrew die hij in Engeland had leren kennen (173), de zusters Leonora, Catharina en Francisca uit de eveneens muzikale familie Duarte in Antwerpen (226-227), en anderen.
Impliciet is in dit soort artikelen over individuele vrouwen, ook in de bijdragen aan Vrouwen rondom Huygens, een reflectie aanwezig over de vrouwelijke normaliteit of, anders gezegd, over de normen voor vrouwelijkheid en vrouwelijk gedrag. Hier zal de reden liggen waarom Huygens’ moeder in het allereerste artikel wordt behandeld, onmiddellijk gevolgd door zijn beide zussen. Deze vrouwen uit de familiekring vervulden, net als de echtgenote, ‘normale’ vrouwelijke rollen ten opzichte van hun beroemde zoon, broer, respectievelijk echtgenoot. Ze worden hier ook voornamelijk in die rollen beschreven. Tot een andere benadering zullen de bronnen wellicht niet altijd aanleiding geven. Maar het feit dat Huygens de schrijfstijl van zijn moeder, in de brieven die zij hem stuurde, zo waardeerde (18), maakt nieuwsgierig. Ook de beide zusters waren ‘goed geschoold’, hoewel ze hier vooral figureren als degenen aan wie Huygens de Franse en Italiaanse gedichten uit zijn Otia opdroeg, ‘licht van toon, elegant en speels’ (33-34). Zij lijken vooral instrumenteel te zijn geweest voor het tot stand komen van Huygens’ huwelijk met Susanna van Baerle. Deze wordt weer vooral neergezet als degene die voor Constantijn ‘hard to get’ (99) was, maar met wie hij vervolgens een weliswaar kortdurend, maar ge- lukkig huwelijk had. De zijdelingse opmerking: ‘Ze schrijft gedichten, en tekent en schildert graag – “beter dan ik” volgens Huygens’ (98) – krijgt wat betreft het dichten geen verder commentaar, terwijl we toch nieuwsgierig zouden kunnen zijn naar Huygens’ houding tegenover zijn echtgenote op dit punt.
Zo wordt de familie enigszins gescheiden gehouden van de beide andere kringen. Dit lijkt overigens niet in strijd met Huygens’ eigen opstelling. Het meest frappant in dit opzicht is zijn standpunt inzake de opvoeding van zijn dochter Susanna (die ter sprake komt in het artikel over zijn zusters): een kennelijk intelligent meisje dat hij gemakkelijk in contact had kunnen brengen met zijn schrijvende vriendinnen, maar – zoals Frans R.E. Blom schrijft – ‘het was eenvoudigweg geen doelstelling om haar op te kweken tot een uitzonderlijke vrouw als Anna Maria van Schurman’ (27).
Toch blijkt Huygens juist voor twee zulke totaal verschillende figuren als enerzijds zijn echt- genote Susanne van Baerle en anderzijds Anna Maria van Schurman, met wie hij een in het Latijn gevoerde correspondentie onderhield, vergelijkbare – en zeer waarderende – termen te gebruiken. Mogelijk is dit terug te voeren op de weinig toeschietelijke houding die zij allebei aanvankelijk tegenover hem hadden: Susanna was ‘hard to get’ geweest en ook op Anna Maria zou Huygens ‘vele jaren moeten wachten voor [zij] op zijn verzoek inging’ (167). Als hij, bij beiden, uiteindelijk zijn doel heeft bereikt, worden dezelfde kwalificaties voor hen gebruikt. Susanna is zoals bekend zijn ‘Sterre’, en in een gedicht over een zelfportret van Anna Maria noemt hij haar ‘de Ster van uw dagen’ (170). Opmerkelijk is vooral dat beiden beschreven worden als ‘mannelijk’. Hier maken de auteurs, Katlijne Van der Stighelen en Jeanine Landtsheer, wél zelf de vergelijking en becommentariëren: ‘Alleen zijn echtgenote, Susanna van Baerle, werd op een vergelijkbare manier geprezen om het samengaan van Vrouwenschoon met Mannelicke reden’ (178).
In tegenstelling tot Van Schurman kon Susanna van Baerle ook – in de visie van Frans Blom en Ad Leerintveld – gezien worden als een rolmodel, en wel zonder dat er sprake is van prestaties in de kunsten of wetenschappen: ‘Ze is het rolmodel van de stoïsche standvastige wijze’ (114). Zo blijft toch de scheiding tussen de verschillende kringen bestaan.
De vrouwen uit de kring van de ‘Kunsten en Wetenschappen’ lijken wel enig voordeel te hebben gehad van hun connectie met Huygens, ook om met elkaar in contact te komen. De inleiding stelt nogal nadrukkelijk dat ‘Huygens het in zijn correspondentie met vrouwen nooit had over andere vrouwen’ (10). Bedoeld is hier wellicht dat hij met de één niet over de ander roddelde. Maar ze raakten wel van elkaars bezigheden en interesses op de hoogte. Het contact tussen Utricia Ogle en Anna Maria van Schurman lijkt veel aan Huygens te danken te hebben (140). Aan dezelfde Utricia schreef hij hoe enthousiast hij was over de Poems and Fancies van Margaret Cavendish (229). Aan Van Schurman schrijft hij over Maria Casembroot (166). En soms heeft dat wel degelijk de schijn van roddel, zoals wanneer Huygens aan Utricia schrijft over de kleding van Béatrix de Cusance (228), of wanneer Béatrix aan Huygens schrijft over de mogelijke zwangerschap van de dochter van Elizabeth Stuart (217).
Hoewel de auteurs van de artikelen het dus niet als zodanig behandelen, maken we uit de teksten toch op dat de vrouwen rond Huygens in zekere zin een netwerk vormden. Het gaat dan vooral om de kring van kunstenaressen, aan wie Huygens zelf ook veel te danken had. Via de muziek waren Béatrix de Cusance en Elizabeth Stuart bij deze kring betrokken. De vrouwelijke familieleden profiteerden er echter maar weinig van mee. In dat opzicht hield Huygens zich aan de normen.
Dit alles valt dus wel uit de artikelen op te ma- ken, maar het is jammer dat er tussen de artike- len onderling lang niet altijd verwijzingen zijn aangebracht. Hier ligt dus voor de lezer – voor zover daarin geïnteresseerd – nog een door hem/haar zelf uit te voeren taak.
Suzan van Dijk
Els Kloek, Frans Blom, Ad Leerintveld (red.), Vrouwen rondom Huygens. Hilversum: Verloren, 2010. – 247 pp. ISBN 978- 90-8704-130-4. € 25,–.