Willem Haverkorn en de Amsterdamse Schouwburg

De biografie schrijven van een man, die nauwelijks sporen van persoonlijke aard heeft nagelaten, is geen sinecure. Willem Haverkorn (1753-1826) was zo’n man en Klaartje Groot is zijn biograaf. Het resultaat heet niet voor niets Willem Haverkorn en de Amsterdamse Schouwburg. Waar het privéleven van de hoofdpersoon merendeels in nevelen is gehuld, is er vrij veel bekend over de schouwburg waarvan hij ruim drie decennia de administratieve en organisatorische spil was.

Willem Haverkorn was geboren en getogen in Heemstede. Zijn vader was onder meer tuinman, zijn moeder een chirurgijnsdochter en hun positie op de sociale ladder niet bijzonder hoog. Haverkorn junior moet er naar school zijn gegaan. Of zijn halfbroers en halfzusters, geboren uit zijn vaders eerste huwelijk, een rol van enige betekenis hebben gespeeld in zijn leven, is onbekend. In 1771 dook het gezin op in Amsterdam, waar vader Haverkorn in dienst was van de VOC als kantoorbediende. Zijn zoon assisteerde hem en kreeg er later zelf een baan als klerk.

Vrijwel uit het niets verscheen in 1776 Haverkorn de toneeldichter. Hij was 23 jaar oud, een groentje in de toneelwereld. Wellicht was hij geïnspireerd geraakt door het treurspel van Lucretia Wilhelmina van Merken, Jacob Simonszoon de Ryk, waarmee de nieuwe Schouwburg op het Leidseplein in 1774 opende. In ieder geval gaf hij toen in dichtvorm blijk van zijn bewondering, waarbij hij vooral onder de indruk was van het feit dat het een stuk van ‘eigen vinding’ (oorspronkelijk werk) was. Dat het in het treurspel om een vaderlands-historisch onderwerp ging, moet hem ook aangesproken hebben.

Wat daar ook van zij, Haverkorns eerste treurspel, Robbert de Vries, is zowel een eigen vinding als vaderlands van onderwerp. De roep om oorspronkelijk toneel van eigen bodem en liefst over een vaderlands-historisch onderwerp was groot in die tijd en dat kan verklaren waarom het schouwburgbestuur Haverkorns ‘eersteling’ grif accepteerde. Of mogelijk had hij die acceptatie te danken aan Jan Jacob Hartsinck (1716-1779), een van de bestuurders: de jonge Haverkorn was zijn bijzondere protegé. Hierdoor aangemoedigd schreef Haverkorn in snel tempo nog drie, eveneens vaderlandse treurspelen: Aleid van Poelgeest (1778), Claudius Civilis (1779) en De aanslag op Antwerpen (1780). Alle zijn berijmd en geen is een kaskraker te noemen.

In de jaren dat Haverkorn zijn treurspelen schreef, kwam de Republiek steeds meer in de greep van een vernieuwingsdrang, die niet alleen politiek was. Zo kwamen er allerlei suggesties voor toneelvernieuwing, waar de nieuwe Schouwburg maar traag op reageerde. Terwijl er druk over prozatoneel werd geschreven en gesproken, bleef het schouwburgbestuur tot in de jaren negentig vasthouden aan berijmd toneel. Nieuwe opvattingen over kostumering vonden wél spoedig ingang en de traditioneel achttiende- eeuwse toneelkostuums werden, indien van toepassing, vervangen door (quasi) historisch verantwoorde kostuums. Aan Haverkorn hebben we de ‘Haverkornsche trant’ de danken. Daarmee bedoelden de toneelcritici de uitzonderlijk grote hoeveelheid personages die hij ten tonele voerde en die er, volgens een recensent, stonden als haringen in een ton. Deze nieuwigheid lijkt niet echt nagevolgd te zijn.

Ondertussen begonnen in deze jaren patriotten en orangisten elkaar steeds vaker en heftiger te bestrijden. Geen wonder dat Haverkorn problemen kreeg met zijn treurspel De aanslag op Antwerpen, over de strubbelingen tussen Willem van Oranje en Frans van Anjou over de macht in het toen protestantse Antwerpen (1583). Maar hoe genuanceerd Haverkorn de rollen van Oranje en Anjou ook had geschetst, hij kreeg orangistische sympathieën in de schoenen geschoven. Ook had het onderwerp een sterk religieuze component, wat zo mogelijk nog gevoeliger lag: al sinds jaar en dag werd alles wat zweemde naar godsdienst van het toneel geweerd. Dat moet Haverkorn geweten hebben, dus waarom schreef hij dit stuk? In een op dat moment misplaatste drang naar wat hij beschouwde als historische waarheid? De schouwburg liet bij nader inzien de geplande première niet doorgaan.

Haverkorn heeft zich nooit uitdrukkelijk bij enige partij aangesloten. Hoogstens waren sommige (delen) van zijn dichtwerk als eventueel orangistisch of eventueel patriottisch te duiden, en dat ook nog afhankelijk van het tijdsgewricht. Dat ondervond hij in 1784, toen het publiek zijn Claudius Civilis opeens bombardeerde tot patriots strijder voor de volksvrijheid, die het opnam tegen een onderdrukker in wie zij de Oranjeprins zagen. Groot betwijfelt of Haverkorn zich daarin heeft kunnen vinden (p. 78).

Wellicht waren die, waarschijnlijk ongewenste, interpretaties de reden dat Haverkorns vijfde treurspel geen vaderlands-historisch onderwerp heeft. Elizabeth Woodeville (1784) speelt in het Engeland van Richard III. Toch gaf ook dit stuk, dat in januari 1785 in première ging, aanleiding tot een patriotse interpretatie: daarin bevrijdt immers het volk, met Franse hulp, een koningin-weduwe (Elizabeth) uit handen van een tiran (Richard). Maar, benadrukt Groot, ‘het blijft interpretatie […]. Critici en toeschouwers zagen maar al te vaak wat zij wilden zien’ (p. 76).

In 1784 trouwde Haverkorn. Toneel heeft hij daarna niet meer geschreven, wel (vrome) gedichten. In 1787 werd hij be.digd als makelaar. Zes jaar later keerde hij terug naar de Schouwburg, nu als bestuurslid: eerst was hij assistentcommissaris, later secretaris. Met politiek gevoelige kwesties heeft hij zich de rest van zijn leven niet meer ingelaten. Zo kon hij tot zijn dood als bestuurslid blijven functioneren onder de respectieve regimes van Bataafse Republiek, Lodewijk Napoleon, Frans bestuur en koning Willem I.

Het eind van het boek en van Haverkorns leven biedt opeens een verrassend kijkje in dat leven. Uit een reeks van testamenten blijkt dat de inmiddels rijke Haverkorn na de dood van zijn vrouw (1817) zeer gesteld was geraakt op hun huishoudster, Johanna Smit. Zijn nalatenschap aan haar was aanzienlijk en bovendien kocht hij een graf voor hen beiden in de Oude Kerk. Ware liefde?

Natuurlijk komt er veel méér aan de orde, zoals de toneelkritieken (waaronder een venijnige van Bilderdijk) en enkele vriendschappen (met bijvoorbeeld muziekmeester Bartholomeus Ruloffs en acteur Carel Pass.). Groot weet Haverkorn goed in te passen in het ‘leven’ van de Schouwburg, waar men net als Haverkorn met meer of minder succes uit de buurt van de politieke klippen probeerde te blijven. Maar bovenal: Groot kan heel lezenswaardig schrijven, wat een nogal zeldzame gave is.

 

Anna de Haas

 

Klaartje Groot, Willem Haverkorn en de Amsterdamse Schouwburg. Amsterdam: De Buitenkant, 2017. 151 pp., geïllustreerd (z/w en kleur). isbn: 9789490913762. € 25,–.