Zo ver & zo dichtbij. Literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-AfrikaZo ver & zo dichtbij. Literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika

‘De betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika zijn goed’, prijkt het op de website van de rijksoverheid.1 Een stelling die wordt gefundeerd door politieke, economische, ontwikkelings- en culturele argumenten waaruit blijkt dat Zuid-Afrika zich in de handen mag knijpen over haar banden met Nederland. Behalve voor het onderhouden van handelsrelaties, zet Nederland zich in voor de verbetering van watervoorzieningen, landbouwtechnieken, infrastructuur en de regionale aidsbestrijding. De culturele betrekkingen worden kort samengevat in de abstracte conclusie dat Nederland een ‘unieke’ positie heeft in Zuid-Afrika door de cultuurhistorische en talige banden. Maar hoe moeten deze banden dan onderhouden worden? Is het bovendien niet ook zo dat Nederland zich af moet vragen of het iets van Zuid-Afrika te leren heeft? Dergelijke vragen zouden in ieder geval getuigen van enige gepaste bescheidenheid ten aanzien van internationale betrekkingen die historisch gezien niet alleen om een onschuldig geformuleerd winstbejag draaiden en in grote mate met koloniale driften gepaard gingen.

Zeer welkom is daarom de jongste publicatie van het Suid-Afrikaanse Instituut, Zo ver en zo dichtbij. Literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika, een verzameling boeiende artikelen waarin de letterkundige relaties tussen Nederland en Zuid-Afrika onder de loep worden genomen. Dit boek is verschenen ter gelegenheid van het afscheid van Eep Francken, een expert op het gebied van de Zuid-Afrikaanse letterkunde, die een belangrijke rol heeft gespeeld in het op de kaart zetten van Afrikaans in het curriculum van de Nederlandse universiteiten. Zijn samen met Luc Renders geschreven Skrywers in die strydperk (2005) is in deze context een sleutelpublicatie.

Uit de inhoudsopgave van de huidige bundel blijkt inderdaad dat Eep Francken banden onderhoudt met een flink aantal wetenschappers uit zowel Zuid-Afrika als Nederland. Minder duidelijk is de reden voor de opname van een aantal artikelen dat niet rept over enige Nederlands-Zuid-Afrikaanse verbintenis. Hoewel deze stukken relevant zijn op het gebied van de Afrikaanse letterkunde hebben zij met het algemene thema van de bundel, zoals het door de titel wordt aangeduid, weinig te maken. Ik heb het dan vooral over het artikel van Louise Viljoen over ontwikkelingen in het Afrikaans die zijn geïnitieerd door bruine en zwarte dichters, ontwikkelingen die cruciaal zijn in recente veranderingen in het huidige Afrikaanstalige poëtische landschap. Interessant is om deze reden ook de inzage die Luc Renders verschaft in het werk van de in Nederland relatief onbekende bruine schrijver Clinton V. Du Plessis. Een andere in het oog springende toevoeging is de door Heilna du Plooij besproken, elders onderbelichte rol van tijd in Marlene van Niekerks magistrale roman Agaat.

Hoewel de redacteuren duidelijk zijn over het feit dat het ‘bindend perspectief’ van het boek een persoon, in plaats van ‘een genre of een onderzoeksperspectief’ is,2 blijkt het boek eigenlijk een doorsnede te zijn van huidig onderzoek in het Afrikaans en Nederlands. Er wordt in de inleiding echter niet verduidelijkt wat de vakgebieden op dit moment bindt, nu het historisch verband steeds dunner wordt en de vroegere ‘stamverbintenis’ een weinig geldig argument tot verbroedering vormt. Ook refereert zij niet aan wat zij van elkaar kunnen leren of hoe ze elkaar kunnen verrijken – een insteek die met gemak in de introductie verwerkt had kunnen worden en de verzameling het nodige gewicht mee had kunnen geven. Hierdoor raken de urgente vragen die door de ondertitel gesuggereerd worden en de bundel thematisch hadden kunnen samentrekken, lichtelijk ondergesneeuwd door het indrukwekkende adresboek van Eep Francken. Het resultaat geeft de lezer het gevoel van een gemiste kans: dit boek had de perspectieven van diverse vooraanstaande wetenschappers op centrale vragen over de relatie tussen de huidige Nederlandse en Afrikaanse letterkunde bijeen kunnen brengen.

Gelukkig zijn er ook veel bijdragen die wel naadloos aansluiten op de doelstelling. Bijzonder in dit opzicht is het artikel van Jacqueline Bel over de weerslag van de Boerenoorlog in de Nederlandse literatuur en de rol die deze Afrikaanse invloed heeft gespeeld bij het formuleren van de controversiële Groot Nederlandse gedachte in het begin van de twintigste eeuw. Bel verschaft een tijdloos inzicht in hoe de Boerenoorlog in Nederland voor eigen nationalistische doeleinden discursief (vooral door letterkundigen in de toenmalige kranten) geapproprieerd werd. Hoewel Bel het verband met meer  recente politieke ontwikkelingen niet trekt, geeft haar argument wel inzicht in de connecties die bepaalde Nederlandse politici met het Afrikaans poogden te leggen in 2011, iets wat de onderlinge betrekkingen overigens niet ten goede kwam.2 Deze blik wordt verder verruimd door het genuanceerde geschiedkundige artikel van Rolf Wolfswinkel, waaruit blijkt dat de Afrikaners alles behalve verenigd waren in hun strijd tegen de Engelsen.

Nog een bijdrage die expliciet over de huidige verhoudingen tussen Nederland en Zuid-Afrika gaat, is die van Ena Jansen, die de representatie van de ervaringen van Nederlandse journalisten met hun Zuid-Afrikaanse bediendes in kaart brengt. Zij constateert dat ook na het eind van de apartheid het merendeel van het huispersoneel nog altijd arm en zwart is en trekt een parallel met een vergelijkbare raciale, economische verdeling in landen als Nederland, waar huishoudelijke  medewerkers niet alleen vaak uit een lagere klasse komen, maar waar ras tevens in toenemende mate een ‘faktor van verskil word’ (282). Jansen concludeert dan ook dat het ‘byna neo-koloniale obsessiewe geskryf oor tuinmanne en huiswerksters’ te zien is als een symptoom van onopgeloste kwesties van apartheid in Zuid-Afrika, die door de correspondenten ‘word aangegryp om oor hulle eie identiteit te reflekteer,
moontlik selfs om aanvankelik probleme in eie land te verberg’ (282).

Hoewel het boek zich dus op het eerste gezicht niet houdt aan de premisse van zijn titel en thematisch weinig samenhangt, brengt het wel een breed scala aan relevante artikelen bijeen over onderzoek dat op dit moment in het Afrikaanstalige vakgebied wordt uitgevoerd. De gedeelten die bovendien uitspraken doen over de letterkundige relaties, nodigen zeker uit tot de nodige reflectie over het belang van Zuid-Afrika voor de ontwikkeling van de Nederlandse letterkunde en cultuur.

Hanneke Stuit

 

Peter Liebregts, Olf Praamstra & Wium van Zyl (red.), Zo ver & zo dichtbij. Literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika. Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut, 2013. 325 pp. isbn: 978 90 74112 00 0. €24,50

 

Noten
1 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/betrekkingen-met-nederland/zuid-afrika
2 Zie vooral Martin Bosma’s column in nrc Handelsblad van 20 april 2011 en Breyten Breytenbach’s repliek hierop van 27 april.

  

Geef een reactie