Literature, Language and Multiculturalism in Scandinavia and the Low Countries.

Literature De Mul en MinnaardDe schrijver Hassan Bahara vertelde me ooit over een uitnodiging om zijn werk voor te komen dragen in Woerden. Het bleek om een wijnproefavond voor Marokkaanse wijnen te gaan. De organisatoren wilden een authentiek tintje toevoegen door een Marokkaanse auteur uit te nodigen. ‘Ik heb mij nog nooit zo beledigd gevoeld’, aldus Bahara, die inderdaad van Marokkaanse afkomst is maar wiens literaire werk een grimmige schets geeft van het leven in de buitenwijken van een Nederlandse metropool.

Bahara’s anekdote deed mij denken aan een mail die ik in 2005 kreeg van een grootschalige, met EU-subsidie opgezette samenwerking tussen drie Europese universiteiten. Centraal in dit onderzoeksproject stond ‘de Arabische auteur’. Men vroeg mij of ik zo’n ‘Arabische auteur’ kende die bij een bijeenkomst van het project in Amsterdam zijn werk zou kunnen voordragen. Blijkbaar verschilt de academische letterkunde soms niet veel van een gemoedelijke wijnproeverij, zeker wanneer het om auteurs van een zekere afkomst gaat. Want met ‘Arabische auteur’ bleek men Europese auteurs van Arabische afkomst werkzaam in Europa te bedoelen – maar bijdragen over Amazigh of Iraanse auteurs waren ook welkom. Later zou de term veranderen in Europese Auteurs uit Noord-Afrika en het Midden-Oosten en nog later zou het hele project afgeblazen worden.

Dit soort letterkundig essentialisme, door Salman Rushdie ooit ‘the bogy of authenticity’ genoemd, is niet voorbehouden aan westerse academici. Zo werd ik in 2009 tijdens een conferentie in Damascus over ‘The Image of the Arab and Muslim in World Literature’ terechtgewezen door een Jordaanse collega die mij voorhield dat auteurs als Hassan Bahara, Abdelkader Benali en Hafid Bouazza geen ‘Nederlandse auteurs’ waren. Ondanks dat ik uitspraken van deze auteurs geciteerd had waarin zij zich verzetten tegen iedere andere aanduiding, kon hun werk volgens mijn collega alleen begrepen worden met kennis van de Duizend-en-een-nacht. Hij had werk van Bouazza en Benali gelezen en dit waren onmiskenbaar Arabische auteurs! Het was verontrustend om te zien dat een Arabische literatuurwetenschapper Bouazza’s werk niet herkend had als wat het was: een ironische deconstructie van zogenaamde Oriëntaalse authenticiteit. Net zo verontrustend was de bijna kolonialistische ijver waarmee hij auteurs als Bahara en Abdelkader Benali (beiden van berberse afkomst en schrijvend in het Nederlands) probeerde te claimen als ‘Arabisch’.

Inherent aan het Europese project rond de ‘Arabische auteur’ en het voorval in Damascus is een focus op authenticiteit en singulariteit: alles wat een auteur van een zekere afkomst produceert, wordt in het licht van die afkomst gezien. Dat is een problematisch uitgangspunt voor letterkundig onderzoek, vooral in het licht van de recente opkomst van nationalistische en etnocentristische discoursen waarin culturele identiteit functioneert als iets dat puur gehouden moet worden.

In hoeverre waart Rushdies ‘bogy of authenticity’ door de recent verschenen bundel Literature, Language, and Multiculturalism in Scandinavia and the Low Countries? In feite rekenen de redacteuren al in de eerste zin van hun voortreffelijke inleiding af met die boeman: onder multiculturele literatuur verstaan zij die literaturen die geschreven, gelezen en besproken worden in de context van migratie, multiculturalisme en multilinguïsme. De afkomst van de auteur is dus geen uitgangspunt meer. De noodzaak om niet te vervallen in essentialisme en het reduceren van auteurs en hun werk tot representaties van puur verschil, wordt verderop in de inleiding nog explicieter benadrukt. De term ‘multiculturele literaturen’ moet niet gezien worden als een label waarmee auteurs en teksten geclassificeerd kunnen worden, aldus de redacteuren, die zich zo van een al te simplistisch denken over afkomst en literatuur distantiëren.

Jammer is dat de bundel vervolgens toch blijft draaien om auteurs met een ‘exotische’ achtergrond, door de auteurs aangeduid als ‘gemarginaliseerden’. Als het inderdaad de context is die literatuur multicultureel maakt, was het logischer geweest om te concluderen dat in feite alle literatuur tegenwoordig multicultureel is en zeker die literatuur die in dialoog treedt met de multiculturele context waarin zij ontstaat. Waarom zou, met andere woorden, Robert Ankers hervertelling van Romeo en Julia als een verhaal over de liefde tussen een Nederlandse man en een Marokkaans meisje niet als multiculturele literatuur bestudeerd kunnen worden en Abdelkader Benali’s De langverwachte, dat een vergelijkbaar thema behandelt, wel?

Voor de volledigheid was het interessanter geweest om de term ‘multiculturele literatuur’ breder te interpreteren. Dat gebeurt alleen in de bijdrage van Sarah de Mul en Thomas Ernst over multiculturalisme en multilinguïsme in contemporaine Vlaamse literatuur, waarin ook door autochtonen geschreven werk behandeld wordt. Elders, in een verder zeer interessant historisch artikel over Vlaamse migrantenliederen in Frankrijk van rond de vorige eeuwwisseling, wordt daarentegen expliciet gesteld dat het werk van autochtone auteurs die migrantenthematiek of -taal in hun literatuur verwerken ‘fake migration literature’ is. ‘Nep’ is hier een gevaarlijke term die een exclusief idee van authenticiteit lijkt te veronderstellen en de uitgangspunten van de redacteuren tegenspreekt.

In vrijwel alle overige bijdragen wordt de notie dat literatuur van auteurs met een bepaalde afkomst automatisch ‘anders’ is echter kritisch tegen het licht gehouden. Vooral Magnus Nilssons bijdrage over de opkomst en ondergang van de migrantenschrijver in Zweden en die van Yves T’Sjoen over de dichter Mustafa Stitou bevatten scherpe analyses die inzicht geven in hoe literatuur van ‘de Ander’ anders gemaakt wordt in het literaire veld. Wat deze auteurs goed laten zien, is dat de vraag waarom er voortdurend een letterkundig onderscheid gemaakt wordt tussen autochtoon en allochtoon, tussen migrantenschrijvers en niet-migrantenschrijvers, interessanter is dan onderzoek dat dit onderscheid als uitgangspunt neemt. De redacteuren zijn er wat dat betreft in geslaagd een bundel te leveren waarin, zoals ze zelf in de inleiding ook aankondigen, het onderwerp van analyse in de eerste plaats het proces is waardoor een literair werk ‘multiculturele literatuur’ wordt.

De bundel bevat grotendeels goed geïnformeerde en doorwrochte analyses van dit proces in Nederland en Vlaanderen aan de ene kant en Scandinavië aan de andere kant. Daarbij beperken de auteurs zich niet tot institutionele analyses, maar leveren ook een aantal zeer goede hermeneutische en letterkundige analyses van afzonderlijke werken. Zo bevat Henriëtte Louwerses bijdrage een fijnzinnige analyse van Hafid Bouazza’s Spotvogel en geeft Wolfgang Behschnitts grondige bespreking van de talige strategieën in het werk van jonge Zweedse auteurs inzicht in een voor het contemporaine Zweden unieke circulatie van culturele energie tussen (etnische) jeugdcultuur en literatuur.

Het comparatieve aspect dat in de inleiding geïntroduceerd wordt als één van de voornaamste kwaliteiten van het boek, blijft echter wat mager. In feite wordt een expliciete vergelijking tussen de situatie in Nederland en Vlaanderen en die in Denemarken en Zweden alleen in het nawoord gegeven. Wat ontbreekt zijn afzonderlijke bijdragen waarin deze specifieke situaties of werken vergeleken worden. Dat is een gemiste kans. Zo had er een bijdrage opgenomen kunnen worden over, bijvoorbeeld, de wijze waarop het heersende beeld van ‘de exotische vreemdeling’ – in Zweden in de eerste plaats een vluchteling, in Nederland en Vlaanderen eerder een gastarbeider – de receptie van multiculturele literatuur bepaald heeft. Of een analyse van – ik noem maar wat – de representatie van het dorp van herkomst in Hafid Bouazza’s De voeten van Abdullah en Mikael Niemi’s Populärmusik från Vittula (de overeenkomsten tussen beide verhalenbundels, de een geschreven door een Nederlandse Marokkaan, de ander door een Finse Zweed, zijn opvallend). Het is jammer dat de auteurs geen bijdragen hebben opgenomen van Nederlandse Scandinavisten en Scandinavische Neerlandici – juist zij hadden het comparatieve aspect goed kunnen uitwerken.

Al met al is Literature, Language and Multiculturalism in Scandinavia and the Low Countries echter een waardevolle bijdrage aan het letterkundige debat over multiculturele literatuur. Vooral voor letterkundigen die zich bezighouden met dergelijke literatuur in de verschillende taalgebieden, zal het een belangrijke referentie zijn.

 

Sjoerd-Jeroen Moenandar  

 

Wolfgang Behschnitt, Sarah de Mul en Liesbeth Minnaard (red.) Literature, Language and Multiculturalism in Scandinavia and the Low Countries. Amsterdam, Rodopi: 2013. 343 pp. isbn: 978-9042037335. € 67,–.