Van Wiegendruk tot world wide web

9789057306341.imgIn 2014 promoveerde Marieke van Delft in Leuven tot doctor in de cultuurwetenschap, op een studie met artikelen die bijna de gehele boekgeschiedenis omvatten. Het boek Van Wiegendruk tot world wide web, dat begin dit jaar uitkwam in de reeks ‘Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse boekhandel’, is de handelseditie van haar proefschrift. De proloog en het laatste hoofdstuk schreef ze speciaal voor haar proefschrift, de overige hoofdstukken bestaan uit artikelen die al eerder werden gepubliceerd en die ze heeft bewerkt en aangevuld. Zoals Van Delft uitlegt in de proloog voerde zij het meeste onderzoek voor deze studie uit in haar functie van conservator Oude Drukken bij de Koninklijke Bibliotheek. Haar boek geeft hiermee niet alleen een veelomvattend overzicht van de ontwikkelingen in de boekgeschiedenis, maar ook van die binnen het vak van bibliotheekconservator. De collectie van de Koninklijke Bibliotheek staat in haar boek dan ook centraal.

Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel, met als titel ‘de complexiteit van de boekenwereld’, bevat vijf boekhistorische studies, die chronologisch worden gepresenteerd. In elk artikel staan één of enkele gedrukte werken centraal, vervaardigd tussen de 16de en de vroege 20e eeuw. Van Delft noemt dit de ‘codexgerichte benadering in context’ (p. 25). Samen vertegenwoordigen deze studies het traditionele boekhistorische onderzoek. Ze laten niet alleen zien dat Van Delft een hele brede blik heeft, maar ook dat zij uiteenlopende onderzoekstechnieken beheerst.

In het eerste hoofdstuk bespreekt Van Delft de productiegeschiedenis van slechts één werk, een getijdenboek dat rond 1500 in Parijs is gedrukt. Met behulp van gegevens in de bibliografische systemen Incunabula Short Title Catalogue (istc) en de Gesamtkatalog der Wiegendrucke (gw), situeert ze het werk vervolgens in de overgangsperiode tussen het handgeschreven en gedrukte boek en biedt de lezer zo een blik op het ontstaan van het vroegmoderne boekenbedrijf. Ook in het tweede hoofdstuk over de uitgever Lodewijk Elzevier (ca. 1547-1617) is het materiële object het uitgangspunt voor haar analyse, dit keer aangevuld met archiefonderzoek en gegevens uit de stcn. In het derde hoofdstuk verschuift het perspectief naar dat van de verzamelaar en lezer. Aan de hand van een reconstructie van de boekencollectie van Pieter Vander Meersche (1645-1723), waarvoor ze zowel gebruik maakt van gebruikerssporen in de boeken zelf als digitale hulpmiddelen, laat Van Delft zien hoe deze boekverkoper en privéverzamelaar in zijn jonge jaren verhuisde van Hoorn naar Leiden en hier een succesvolle maatschappelijke carrière opbouwde. Op deze manier geeft ze ook een inkijk in de methoden van de boekhistoricus, die bijna als een detective te werk moet gaan. Hoewel van Vander Meersche geen testament, boedelbeschrijving of veilingcatalogus terug is gevonden, weet Van Delft door het combineren van archiefdocumentatie en provenancegegevens met de gegevens uit digitale bibliografieën, toch een beeld te schetsen van de persoon Vander Meersche en van zijn bibliotheek. In het vierde hoofdstuk over de Flora Batava, een overzicht van alle in Nederland in het wild voorkomende planten uitgegeven tussen 1800 en 1934, staan uitgeversstrategieën centraal. Ook hier is de analytische bibliografie het uitgangspunt, aangevuld met archiefonderzoek en secundaire literatuur. Het vijfde en laatste hoofdstuk ten slotte richt zich opnieuw op de lezer, maar nu vanuit het gezichtspunt van het relatief onbekende bibliofiele genootschap Vereeniging Joan Blaeu (vjb), opgericht in 1916. Voor dit deel maakte de auteur met name uitgebreid gebruik van archiefbronnen en krantenberichten in Delpher. Hoewel de activiteiten van deze vereniging in haar ruim twintigjarige bestaan beperkt waren, laat de auteur zien dat zij, mede door de hoge maatschappelijke posities van de leden, wel van belang is geweest voor de positionering van het bibliofiele boek in Nederland.

In de proloog geeft Van Delft een methodische beschouwing op het vakgebied boekgeschiedenis. Ze gaat hier ook in op de recent geuite kritiek dat de boekgeschiedenis te verhalend zou zijn, te weinig methodologisch en empirisch. Nu zijn de artikelen in het eerste deel van dit boek inderdaad allemaal verhalend. Maar is dat erg? Ik denk het niet. Van Delft schrijft hier namelijk niet alleen als boekhistoricus, maar ook als bibliotheekconservator. En in deze functie is het vertellen van verhalen juist essentieel om een collectie bekend te kunnen maken bij een groter publiek. In het tweede deel van het boek, getiteld ‘Nieuwe wegen voor de bijzondere collecties’, gaat Van Delft hier dieper op in. Deze hoofdstukken laten zien hoe bestudering van boekgeschiedenis de laatste jaren is veranderd, en daarmee tevens het vak van conservator. Traditioneel hield een bibliotheekconservator zich bezig met alle taken die betrekking hebben op de collectie, variërend van acquisitie en catalogisering tot het maken van tentoonstellingen. Ook werd van een conservator verwacht dat hij of zij zich bezighield met het schrijven van boeken en artikelen over de collectie. Dit is de laatste jaren nogal veranderd. Steeds meer taken zijn zo gecompliceerd geworden, dat ze uitgevoerd worden door gespecialiseerde afdelingen. Zo werkt de Koninklijke Bibliotheek tegenwoordig met zogenaamde registrars die zich bezig houden met alle logistieke aspecten rondom de collectie, en heeft de Leidse universiteitsbibliotheek een public relations functionaris die zich exclusief bezighoudt met de communicatie rondom de bijzondere collecties. Ook zelf publiceren wordt niet meer als taak van de conservator gezien, hij of zij moet vooral het onderzoek van anderen faciliteren.

De conservator wordt daarmee steeds meer een ambassadeur van de collectie. Dat is natuurlijk alleen mogelijk wanneer deze over gedegen kennis van de collectie en de actuele stand van onderzoek beschikt, wat tegelijk bijna onmogelijk is wanneer je zelf helemaal niet meer publiceert. De conservator dient dus wel degelijk de wetenschap door het doen van onderzoek. Hierdoor leer je de collectie niet alleen veel beter kennen, maar vooral leert het je waar onderzoekers behoefte aan hebben (p. 25). Vanuit haar functie heeft Van Delft bijgedragen tot de totstandkoming van een aantal nationale kennissystemen die door de Koninklijke Bibliotheek zijn ontwikkeld, zoals de stcn, Bibliopolis en Delpher. Hiervoor heeft ze gebruik gemaakt van haar praktijkervaring als onderzoeker en auteur. Tegelijk hebben dezelfde kennissystemen het onderzoek mogelijk gemaakt voor de artikelen in het eerste deel van het boek. Deze wisselwerking maakt ook het tweede deel meer dan lezenswaardig.

Met haar boek laat Van Delft zien dat de boekwetenschap zeker geen ouderwetse bezigheid is voor bedaagde oude dames en heren, maar een modern vakgebied dat gebruik maakt van alle mogelijkheden die de digitalisering biedt, en dat bovendien reflecteert op de eigen activiteiten en het nut ervan voor de wetenschap in het algemeen. De verhalen in Van wiegendruk tot world wide web, over druktechnieken, opportunistische boekverkopers en idealistische genootschappen, zijn daarbij essentieel om de belangstelling voor de boekwetenschap levend te houden.

Saskia van Bergen

Marieke van Delft, Van wiegendruk tot world wide web. Bijzondere collecties en de vele geschiedenissen van het gedrukte boek. Zutphen: Uitgeverij Walburg Pers, 2015. 416 pp. isbn: 9789057306341. € 39,50.