Vaderland en Vrede. Publiciteit over de Nederlandse Republiek in oorlog (1672- 1713)Vaderland en Vrede. Publiciteit over de Nederlandse Republiek in oorlog (1672- 1713)

Van  1672  tot  1713  was  de  Republiek  vrijwel  ononderbroken  in  oorlog  met  Frankrijk.  De  Hollandse Oorlog (1672-1678), de Negenjarige  Oorlog  (1688-1697),  en  de  Spaanse  Successieoorlog (1702-1713) waren stuk voor stuk ingrijpende  conflicten,  die  een  stevige  tol  eisten  van de Nederlandse bevolking – zowel financieel als moreel. Publieke steun was daarom onontbeerlijk om de strijd tegen de ‘universele monarchie’ van  Lodewijk  XIV  vol  te  kunnen  houden.  In Vaderland en Vrede stelt Donald Haks dan ook terecht dat de oorlogsvoering van de Republiek niet goed kan worden begrepen zonder ook het perspectief van het publiek in de analyse te betrekken.

Haks bouwt voort op onderzoek naar de relatie tussen oorlog en samenleving en met name naar publiciteit en publieke opinie in de vroegmoderne tijd. In navolging van recent werk op dit gebied richt hij zich op een breed scala aan vroegmoderne media  waarin  politieke  communicatie plaatsvond. Het beeld dat uit al deze bronnen  oprijst,  zo  beargumenteert  Haks,  is dat er een breed draagvlak was voor de oorlog. Aan de basis daarvan stond een sterke gemeenschappelijke identiteit die was gecentreerd rond de geïdealiseerde herinnering aan de opstand en een  bijna  letterlijke  invulling  van  het  idee  ‘vaderland’;  de  Nederlandse  vrijheid  die  door  de voorouders op Spanje was veroverd mocht niet  verkwanseld worden. Die vrijheid betrof zowel de religieuze gewetensvrijheid en de daarbij behorende geprivilegieerde positie van de gereformeerde kerk, als de zelfstandigheid van de Nederlandse staat  onder  Oranje.  Vrede  was  wel gewenst,  maar  alleen  dan  wanneer  de  vrijheid van het vaderland gewaarborgd was.

Op  zich  verrast  die  conclusie  niet,  al  is  de constatering dat verzet tegen de oorlog (dat er in  regentenkringen  wel  degelijk  was)  blijkbaar grotendeels  binnenskamers  bleef  wel  degelijk belangrijk.  De  grote  waarde  van  Haks  onderzoek  berust  echter  vooral  op  de  gedetailleerde casusonderzoeken  waaruit  zijn  boek  is  opgebouwd. Zaken waar vele anderen zich niet aan hebben  durven  wagen,  weet  Haks  overtuigend te  onderzoeken  door  zijn  creatief  gebruik  van een breed scala aan bronnen.

Zo toont hij in zijn eerste hoofdstuk op basis van  belastingregisters  aan  dat  de  berichtgeving over de Franse gewelddaden in Bodegraven en Zwammerdam in de pamfletliteratuur veel minder werd  overdreven  dan  eerdere  historici  op basis van louter intuïtie hadden gesteld. De belastingregisters  bevatten  een  grote  rijkdom  aan gegevens over verwoeste huishoudens en sterftegevallen, en tonen niet alleen dat de individuele gevallen die in het contemporaine drukwerk werden  besproken  daadwerkelijk  bestonden, maar ook dat de werkelijke destructie en sociale ontwrichting de voorstelling in de pamfletten  maar  weinig  ontliep.  Dat  beeld  wordt  met behulp van Franse brieven vervolgens bevestigd. 1-0 voor het positivisme: over het onderscheid tussen voorstelling en werkelijkheid valt wel degelijk wat zinnigs te zeggen.

Haks  maakt  duidelijk  dat  de  overheid  veel aandacht schonk aan het oorlogsnieuws, en er alles aan deed om het publiek middels de gedrukte media  van  de  legitimiteit  en  noodzaak  van de oorlog te overtuigen. Maar ook predikanten speelden een cruciale rol in het vertolken van het overheidsstandpunt.  In  hoofdstuk  3  benadrukt Haks het belang van bededagen, waarvan er tijdens de Franse oorlogen maar liefst 65 werden uitgeschreven. In meer dan 100.000 preken werd de oorlog op deze dagen gelegitimeerd en in een heilshistorisch kader geplaatst. Aan de hand van gedrukte  preken  laat  Haks  zien  dat  predikanten hierbij  intensief  gebruik  maakten  van  het gedrukte nieuws, zodanig zelfs dat hun preken soms  als  nieuwsberichten  lezen.  Wat  minder overtuigend is zijn poging om aan de hand van dagboeken aan te tonen wat de invloed van preken was op de luisteraars.

Het meest originele voorbeeld van Haks’ brede brongebruik is het hoofdstuk waarin hij op basis van loterijbriefjes zicht probeert te krijgen op de wijze waarop een breed publiek de oorlog beleefde. De bron kent nogal wat beperkingen: loterijrijmen waren zelden langer dan twee regels,  dus  voor  genuanceerde  uitlatingen  was geen ruimte. Al met al staan er daarom nogal wat platitudes  op.  Maar  Haks  weet  niettemin  aan te tonen dat het loterijpubliek weliswaar vrede wenste, maar zich betrokken voelde bij de oorlog, en die ook steunde. De vrijheid van de staat en trouw aan het vaderland waren breed gedeelde waarden, die in de briefjes regelmatig werden uitgedragen. Haks’ stelling dat deze teksten ‘authentieke’ reacties van het publiek zouden zijn is  wat  wankel:  de  briefjes  hadden  immers  een performatieve  functie;  zij  waren  bedoeld  om voorgedragen  te  worden.  Toch  is  de  conclusie dat het loterijpubliek in grote lijnen de waarden die de staat uitdroeg deelde, overtuigend en belangwekkend.

De kracht van Vaderland en Vrede berust op de casussen, die in de meeste gevallen focussen op een type bron of genre. Haks’ brongebruik is onberispelijk, de casussen zijn uitputtend onderzocht, en soms, zoals in het geval van de loterijbriefjes,  uitgesproken  origineel.  De  keuze voor deze ordening heeft uiteraard ook nadelen. Het haalt de vaart wat uit het boek, omdat elk type bron en elke casus wordt ingeleid. Dit gebeurt weliswaar heel goed en is in sommige gevallen reuze nuttig, maar die inleidingen hebben niet altijd direct betrekking op de centrale vraagstelling (in het hoofdstuk over de loterijbriefjes wijdt Haks bijvoorbeeld twaalf pagina’s aan de organisatie van de loterijen). Ook zorgt de opzet ervoor dat er nogal wat thematische overlap is tussen verschillende casussen – met bijvoorbeeld de Franse tirannie als leidmotief.

Rob Scribner heeft in zijn studie naar vroegmoderne propaganda  de  treffende  metafoor ‘partituur’  geïntroduceerd,  waarmee  hij  de  na-druk  wilde  leggen  op  de  veelstemmigheid  van de openbaarheid, en de vele communicatievormen en media die daarin een rol speelden. Haks analyseert een reeks verschillende stemmen in de partituur grondig, maar de polyfonie – het discours – raakt daardoor soms wat uit beeld. Gebeurtenissen  en  herinneringen  die  de  publieke opinie over de oorlog aantoonbaar sterk hebben beïnvloed, zoals de vernietiging van de Palts in 1688-1689, komen daardoor nauwelijks aan bod. Dit is jammer, want de Protestantse loyaliteit die sprak uit de publicaties over en de vele collectes voor de Palts lijken Haks’ centrale stelling – dat het vaderland het ankerpunt was in de oorlog – wel wat te nuanceren.

Het  is  slechts  een  kanttekening.  Vaderlanden Vrede  is  een  overtuigend,  uitstekend  gedocumenteerd en bovendien prachtig geïllustreerd boek, dat een brede en nieuwe kijk biedt op de rol  die  publiciteit  speelde  in  de  vroegmoderne oorlogsvoering.  Verplichte  kost  voor  iedereen die  geïnteresseerd  is  in  de  uitwisseling  tussen autoriteiten,  media  en  publiek  in  de  vroegmoderne tijd.

Helmer Helmers

Donald Haks, Vaderland en Vrede. Publiciteit over de Nederlandse Republiek in oorlog (1672- 1713). Hilversum: Verloren, 2013. 352 pp. isbn: 978-90-8704-337-7 € 29,–