Aspecten van culturele transfer

Het boek Doing Double Dutch is het product voortkomend uit het project codl (Circulation of Dutch Literature) gefinancierd door nwo. Het project heeft als doel de circulatie van dertien canonieke Nederlandstalige teksten uit de Middeleeuwen tot het heden binnen en buiten het Nederlandse taalgebied te analyseren. Er wordt gekeken naar de vertalingen en de adaptaties van deze teksten in brede zin in het kader van cultural transfer research.

Het boek bestaat uit 17 hoofdstukken geschreven door verschillende internationale onderzoekers verbonden aan het codl-project. Het boek is in twee delen ingedeeld, waarbij in het eerste deel theoretische en methodologische aspecten van het onderzoek naar de verspreiding van Nederlandstalige literatuur aan bod komen en het tweede deel de case studies van specifieke literaire werken behandelt. Het eerste gedeelte is bedoeld als achtergrond voor de daaropvolgende case studies in het tweede gedeelte. De case studies behandelen de volgende literaire werken: teksten van Hadewijch in het Franstalige gebied, Elckerlijc in Hongarije, Vondels Lucifer in Duitsland, Indonesië en Zuid-Afrika respectievelijk Polen, Wolff & Dekens De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, Consciences De Leeuw van Vlaanderen in het Duitstalige gebied, Couperus’ De stille kracht in het Engelstalige gebied, Elsschots Kaas in het Engels, Russisch respectievelijk in het Tsjechisch, Hermans’ De donkere kamer van Damokles in Duitsland, Noorwegen en Zweden, Verhulsts De helaasheid der dingen onder andere in het Japans, Koreaans en Italiaans. In het laatste hoofdstuk (soms ook in andere bijdragen van het boek) worden meerdere teksten besproken zoals Max Havelaar en De stille kracht.

Het eerste deel van het boek begint met het hoofdstuk ‘Studying the circulation of Dutch Literature’. Hierin worden de belangrijkste theoretische aspecten van culturele transfer helder behandeld. De in deze bijdrage behandelde aspecten spelen vervolgens een doorslaggevende rol bij de analyses in de case studies, die soms minder theoretisch van aard zijn. Bij onderzoek naar circulatie van cultuur, in dit geval van literatuur naar andere taalgebieden, moeten meerdere factoren in beschouwing worden genomen, zoals de verschillende bemiddelaars die hierbij een invloedrijke functie hebben, bijvoorbeeld vertalers, critici, uitgeverijen, literair agenten, letterenfondsen etc. die onderling ook contact hebben. Hoe deze netwerken gekoppeld kunnen worden aan macht, globalisatie maar ook aan nationale instellingen wordt goed beschreven in het eerste hoofdstuk. Het is soms echter niet duidelijk waarom bepaalde hoofdstukken in het gedeelte over theoretische en methodologische aspecten geplaatst zijn en niet bij de case studies. Het hoofdstuk ‘Cultural Mediators in Cultural History’ geeft een interessant perspectief op de rol van Franstalige en Nederlandstalige bemiddelaars van literatuur in België, maar tegelijkertijd is het een case study die niet wezenlijk verschilt van het hoofdstuk bij de case studies over bemiddelaars van Nederlandstalige literatuur in het Tsjechische taalgebied.

In de case studies komen spannende aspecten van culturele transfer naar boven waarbij duidelijk is dat culturele producten of literatuur niet slechts van land A naar land B worden verspreid. Het is een proces dat bi-directioneel of multi-directioneel kan zijn, zoals bijvoorbeeld blijkt in het hoofdstuk over Elckerlijc in Hongarije waar de lange reis van deze tekst wordt beschreven. De geschiedenis van Elckerlijc in Hongarije begint met de opvoering van het toneelstuk Jedermann in het Duits in Boedapest in het begin van de vorige eeuw, gebaseerd op de Engelse Everyman die in het verleden werd gezien als de originele tekst maar een brontekstgerichte vertaling is van de Middelnederlandse Elckerlijc. Nu uit onderzoek blijkt dat Elckerlijc de originele tekst is, is de cirkel rond als er een rechtstreekse vertaling van de Middelnederlandse Elckerlijc naar het Hongaars komt. In andere bijdragen in het boek wordt de receptie van Nederlandstalige literatuur behandeld en de vraag hoe contextuele factoren de receptie beïnvloeden, zoals in het geval van De donkere kamer van Damokles, waarbij critici in Duitsland, Noorwegen en Zweden het thema in de roman van Hermans verschillend interpreteren vanwege het uiteenlopende perspectief op de Tweede Wereldoorlog in deze drie landen. In de case studies wordt niet alleen de verspreiding van literatuur in de vorm van romans besproken maar ook culturele producten zoals toneelstukken en films, wat een sterke kant is van het boek. Het laatste hoofdstuk ‘Unexpectedly moving’, over ‘nieuwe’ bemiddelaars – vergeleken met de traditionele, gerenommeerde critici – die op literatuurblogs op internet naar voren zijn getreden en een aanvullende rol vervullen naast de traditionele critici, is een mooie studie over veranderingen en ontwikkelingen op het gebied van culturele transfer uit de laatste jaren. 

Een paar case studies passen minder goed in het boek omdat ze vooral een analyse zijn van een literaire tekst en niet over culturele transfer gaan. Het hoofdstuk ‘What do we learn from the characters of the novel Sara Burgerhart’ bevat op zich een belangwekkende studie maar een verband met de rode draad of het overkoepelende thema van het boek, circulatie van Nederlandstalige literatuur binnen en buiten het taalgebied, ontbreekt. 

In de inleiding wordt vermeld dat in het codl-project dertien canonieke Nederlandstalige literaire teksten worden onderzocht. Helaas wordt nergens vermeld welke teksten dit zijn. Uit de inhoud van het boek valt natuurlijk op te maken dat het onder andere om de bovengenoemde teksten gaat, maar er zijn ook andere literaire werken opgenomen in het codl-project zoals Minoes van Annie M.G. Schmidt, waarvan een verslag verscheen in het boek Minoes, Minnie, Minu en andere katse streken. De internationale receptie van Annie M.G. Schmidts Minoes in de reeks Lage Landen Studies 8 in 2017. De vraag waarom juist deze dertien teksten zijn gekozen en andere canonieke teksten niet hangt hiermee samen. Als lezer verwacht je een discussie rond de selectie van deze teksten die evenwel in het boek ontbreekt.

Het boek Doing Double Dutch biedt nog meer interessante perspectieven op het fenomeen van circulatie van Nederlandstalige literatuur binnen en buiten het taalgebied dan hier wordt vermeld. Vooral het perspectief op de Nederlandstalige literatuur van buitenaf is verrijkend. Hoe wordt deze literatuur in een andere cultuur gelezen en waarop richt zich vervolgens de aandacht? Sommige boeken worden lang na hun totstandkoming vertaald. Hoe worden die boeken dan decennia later in een bepaalde doelcultuur ontvangen? Het antwoord op dergelijke vragen wordt in het boek boeiend belicht. Ten slotte is er klaarblijkelijk meer onderzoek nodig naar de receptie van literatuur door niet-professionele lezers buiten het Nederlandse taalgebied, wat in het laatste hoofdstuk van het boek aan de hand van persoonlijke literatuurblogs uiteen wordt gezet. Het resultaat van dergelijk onderzoek zou voor onder andere letterenfondsen en literair agenten als leidraad kunnen dienen bij het uitpluizen van de factoren die een rol spelen bij een succesvolle verspreiding van Nederlandstalige literatuur in het buitenland. 

Annika Johansson

Elke Brems, Orsolya Réthelyi & Ton van Kalmthout (red.), Doing Double Dutch. The international circulation of literature from the low countries. Leuven: Leuven University Press, 2017. 336 pp. isbn: 9789461662248. €44,50.