Ethiek van de lectuur. Frans Kellendonk en de (h)erkenning van de andersheidEthiek van de lectuur. Frans Kellendonk en de (h)erkenning van de andersheid


De ‘ethical turn’ in de literatuurwetenschap heeft in de neerlandistiek nog niet zoveel weer- klank gehad. Waar de internationale literatuurbeschouwers zich buigen over de vraag wat literatuur ons te vertellen heeft over de ander, het andere of over verantwoordelijkheid, lijken Nederlandse letterkundigen zich hier nog maar weinig om te bekommeren.

Alleen daarom al is het goed nieuws dat Matthieu Sergier zijn proefschrift uit 2008 bewerkt en aangevuld heeft tot een handelsversie in Ethiek van de lectuur, Frans Kellendonk en de (h)erkenning van de andersheid. Zijn subtiele interpretaties van Kellendonks romans verdie- nen een groter publiek en zijn denkbeelden over ethisch lezen bieden de nodige verdieping aan het wat gestagneerde debat over ‘engagement’ in de literatuur en de literatuurwetenschap.

Sergier sluit zich aan bij de internationale literatuurwetenschap met zijn benadering van de functie van de andersheid in de romans van Kellendonk. De Leuvense literatuurwetenschapper baseert zich op Jacques Derrida, Maurice Blanchot, Derek Attridge en allerlei anderen die proberen uit te zoeken wat de roman vermag in onze houding ten opzichte van de ander. Hij formuleert zijn hoofdvraag aangenaam praktisch: ‘Kan de confrontatie met de andersheid zoals die in de romanwereld opgevoerd wordt de lezer helpen in zijn eigen houding t.o.v. de andersheid?’. Dat is een veelbelovende en spannende probleemstelling. Nu de literatuur en het literatuuronderwijs zich voortdurend uit hun eigen graf omhoog lijken te moeten werken, zitten we te springen om beschouwingen die laten zien hoe een roman de lezer kan helpen. En zelfs de hele maatschappij: Sergier noemt expliciet de immigratie-politiek van Europa als voorbeeld. Lezen kan ons iets leren op maatschappelijk niveau: ‘De literatuur is in staat om de lezer te confronteren met het onverwachte, het radicaal andere, zodanig dat hij ertoe geleid wordt om zijn verantwoordelijkheden ten opzichte van de ander te herdefinieren’.

Hoe gaat dat ethische lezen nu in zijn werk? Sergier onderzoekt dat via een analyse van de relaties tussen vaders en zonen in Kellendonks romans, waarbij de nadruk ligt op de waarneming. Hij laat prachtig zien hoe zowel op het niveau van de lectuur als dat van de verhaalinhoud, de waarneming van de realiteit wordt geproblematiseerd. Zonen slagen er niet in hun vaders te zien, en omgekeerd, zo blijkt uit een tekstanalyse van de romans. Het gaat Sergier om het ontwikkelen van een ‘atopische’ waarneming: ‘een waarneming die de andersheid als zodanig zo goed mogelijk zou omhelzen’. Buitengewoon knap is het hoe Sergier laat zien dat Kellendonks zonen om de vaders heen draaien in een zowel centrifugale als centripetale beweging, als in een wals waarin ze zowel om hun eigen as als om het centrum draaien. Net zo indrukwekkend is de subtiele wijze waarop Sergier theorie (Ricoeur, De Man, Derrida, Blanchot) erbij haalt waar nodig, en erbuiten laat waar hij ze niet nodig heeft. Zo maakt hij werkelijk waar wat hij in de inleiding belooft: dat ‘tekst en theorie met elkaar in discussie treden en elkaar daardoor wederzijds verhelderen maar ook kritisch nuanceren’.

Waarom daarbij de psychoanalytische theorie buiten beschouwing moet blijven, blijkens de inleiding, is niet helemaal duidelijk. Vooral omdat een Lacaniaanse benadering aan het einde van het boek wel om de hoek komt kijken. Dan komt aan de orde dat moeders in dit oeuvre de vaders niet meer nodig hebben: mannen zijn overbodig geworden in de matriarchale samenleving. Ik had graag meer gehoord over hoe Sergier die conclusie verbindt aan Kellendonks eigen omschrijving van zijn werk, namelijk dat het daarin zou gaan over een ‘vermannelijking’ van de samenleving. Ook de verhouding psychologie-psychoanalyse en ethiek had meer toelichting nodig gehad, vooral omdat Sergier terecht opmerkt dat de personages hier geen psychologische diepang hebben, maar ‘een rol spelen in een groteske opvoering’.

Zo ontbreekt wel vaker de verantwoording van de keuzes: vooral blijft de vraag waarom Sergier de vraag naar andersheid benadert vanuit vader-zoon relaties. Waarom eigenlijk de ‘filiatiedynamiek’? En vooral: waarom zou juist de band tussen vaders en zonen ons zoveel leren over verschil? Wordt die band niet ook gekenmerkt door overeenkomsten — de vader is zelf immers ook zoon geweest? En waarom komen moeders en dochters er zo bekaaid af? Of de culturele ander, waar Kellendonk zo expliciet over schreef? In zijn verhalen figureren onder andere een jood, een Egyptische schoonmaker, een oude Poolse hospita, een zwangere vrouw, een transseksueel, een mismaakte en een geestelijke gehandicapte. Ik had graag meer gelezen over de waarneming van hun ‘andersheid’. Door die ontmoetingen niet te betrekken in de analyse worden voor de hand liggende vragen over een ethische lectuur van dit oeuvre omzeild, evenals de vraag hoe we van ethisch lezen naar ethisch leven zouden kunnen komen. Hier was een beschouwing over de ethische positie van de onderzoeker zelf aan de orde geweest: Sergier toont zich ervan bewust dat er dingen zijn die buiten zijn blikveld vallen, maar bespreekt niet wat daarvan de consequenties zijn voor zijn lectuur. Ongewild demonstreert hij dus ook de onmogelijkheden van een ethische lectuur: je kan maar moeilijk over je schaduw heen springen en andersheid echt waarnemen.

Maar al deze kanttekeningen zijn weinig meer dan het we want more van een enthousiast publiek: Sergier gaf een knappe ouverture tot een ethisch gerichte Nederlandse literatuurbeschouwing.

Yra van Dijk

Matthieu Sergier, Ethiek van de lectuur. Frans Kellendonk en de (h)erkenning van de andersheid. 260 pp. Gent: Gingko Academia Press, 2012. isbn: 9789038219752 € 27,–

  

Geef een reactie