Jan van Naaldwijk’s Chronicles of HollandJan van Naaldwijk’s Chronicles of Holland

Hoewel er in de Nederlandstalige vakpers met enige regelmaat gedegen gevalstudies verschijnen over historiografische teksten, is het voorlopig tevergeefs zoeken naar een uitgebreide beschrijving van de diachrone ontwikkeling van de geschiedschrijving als genre in de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Men is aangewezen op oudere publicaties die lang niet dekkend genoeg zijn, of op voorzichtige aanzetten in recentere artikelen. Globaal genomen echter ontbreekt in het Nederlandse taalgebied het broodnodige overzicht dat voor andere taalgebieden al wel beschikbaar is. Met Jan van Naaldwijk’s Chronicles of Holland zet Sjoerd Levelt een stap in de goede richting. Vanuit het standpunt van Jan van Naaldwijk, een weinig aanzienlijke edelman die in de vroege zestiende eeuw vruchteloos aansluiting zocht bij de humanistische  intellectuelen van zijn tijd, blikt Levelt terug naar de middeleeuwse historiografie in het graafschap Holland, maar ook vooruit naar hoe het genre van de kroniek zich ontwikkelde in de volgende eeuwen. Centraal staan twee handschriftelijke kronieken van het graafschap Holland die Jan van Naaldwijk in het begin van de zestiende eeuw schreef. Hoewel deze teksten enkel in autograaf zijn overgeleverd en dus een zeer geringe tot geen invloed hebben gehad op de latere historiografie, zijn ze illustratief voor hoe een vroegzestiende-eeuwse amateurhistoricus omging met het hem beschikbare historiografische bronmateriaal.

In het eerste hoofdstuk doorloopt Levelt de geschiedschrijving in het graafschap Holland vóór 1500. Het uitgangspunt is dat verschillende van de behandelde teksten  duidelijk hun sporen hebben nagelaten in de kronieken van Jan van Naaldwijk. Eerder dan, zoals al te vaak gebeurde in eerder onderzoek, een geforceerde breuk aan te nemen tussen middeleeuwse en vroegmoderne historiografie, of tussen kronieken in handschrift en in druk, pleit de auteur terecht voor continuïteit. In het tweede hoofdstuk gaat Levelt over naar de eerste kroniek van Jan van Naaldwijk, en richt zich daarbij vooral op diens bronnengebruik. Hier kan de lezer slechts versteld staan van Levelts eruditie en zijn veelvuldig met tekstplaatsen gestaafde betoog. Kort nadat Jan van Naaldwijk zijn eerste kroniek afwerkte, verscheen in 1517 de zogenoemde Divisiekroniek, een omvangrijke gedrukte kroniek die een uitvoerige geschiedenis van Holland bood, gekaderd in een bescheidener overzicht van de  wereldgeschiedenis. Kennelijk voelde Jan van Naaldwijk door het verschijnen van dit ambitieuze overzicht de noodzaak om zijn eerste kroniek grondig te herwerken. Levelts derde hoofdstuk gaat over deze tweede adem van Jan van Naaldwijk, die resulteerde in een wederom uitvoerige, maar onafgewerkt gebleven kroniek. Interessant is dat Jans tekst de neerslag is van een eigentijdse handschriftelijke receptie van de gedrukte Divisiekroniek, terwijl ons beeld van deze kroniektekst vandaag toch vooral op latere gedrukte receptie gebaseerd is. Verrassend genoeg blijkt dan dat de elementen die in hedendaags onderzoek als innovatief worden gezien aan de Divisiekroniek, door Jan in zijn verwerking werden afgezwakt of genegeerd. In het vierde en laatste hoofdstuk laat Levelt Jan van Naaldwijk achter zich, en bestudeert hij de evolutie van de historiografie in de verdere zestiende eeuw en later. Hij schenkt niet alleen aandacht aan hoe het middeleeuwse kroniekmateriaal soms tot ver in de vroegmoderne tijd doorwerkte, maar behandelt ook een aantal ‘nieuwe’ ontwikkelingen.

Door consequent te kiezen voor een chronologische benadering van de historiografie van en in het graafschap Holland komt de continuïteit in het genre, die Levelt in tegenstelling tot eerdere onderzoekers zeer sterk benadrukt, beter naar voren. Of de nadruk op continuïteit echter de centrale rol van Jan van Naaldwijks kronieken in het boek rechtvaardigt, is maar de vraag. In het hoofdstuk over de middeleeuwse kroniektraditie worden immers niet al zijn bronnen behandeld, en in het vierde hoofdstuk blijkt dat geen van de latere kroniekschrijvers, met uitzondering van Emmanuel Van Meteren, op de hoogte was van het bestaan van Jans kronieken. Als Levelt in dit laatste hoofdstuk af en toe terugkeert naar Jan van Naaldwijk, is de argumentatie dan ook op zijn zachtst gezegd nogal dunnetjes. Op deze manier kan men zich de vraag stellen of Levelt niet twee zaken tegelijk wil doen: lezen we een overzicht van de Hollandse historiografie of een gevalstudie over het oeuvre van Jan van Naaldwijk? Deze spanning zit ook in de titel en de ondertitel, die evengoed (en misschien beter) konden worden omgewisseld.

Over het algemeen is Levelts argumentatie goed onderbouwd en stellig. Zo aarzelt de auteur bij de bespreking van de Divisiekroniek niet om zelfverzekerd stelling te nemen tegen eerder onderzoek en slaagt hij er bovendien in de lezer te overtuigen. Soms echter verrast Levelt door een overdreven voorzichtige, dan wel een overdreven ambitieuze argumentatie. Een voorbeeld van het eerste geval is Levelts opvallend terughoudende omgang met het begrip ‘natie’. Terwijl hij het probleemloos heeft over ‘patriottisme’ in zeventiende-eeuwse teksten, staat hij weigerachtig tegenover het herkennen van enige vorm van natiegevoel in laatmiddeleeuwse teksten. Waarom kan Levelts overtuigende argumentatie voor een continuïteit in de historiografie van het graafschap Holland niet evengoed van toepassing zijn op een ‘natiegevoel’? Dat was immers evenmin als de humanistische geschiedschrijving een donderslag bij heldere hemel, maar ontwikkelde zich geleidelijk uit particularistische neigingen die ook al in de late middeleeuwen bestonden. Overigens valt nog op te merken dat ondanks een ‘editorial note’ over het gebruik van ambigue termen zoals ‘Dutch Low Countries’ en ‘Dutch’, het soms toch onduidelijk blijft voor de lezer of bepaalde stellingen van evelt gelden voor het hele Nederlandse taalgebied (~ Dutch Low Countries) of enkel voor het graafschap Holland. Sommige van de evoluties en tendensen die de auteur voor Holland goed beargumenteert, zijn immers niet zonder meer over te brengen naar alle andere gewesten in de Nederlanden. Vergelijkende uitstapjes naar de nabije en zeer verwante kroniektradities van de omliggende gewesten hadden dit boek kunnen uittillen boven de soms al te beperkte vogelvlucht over het Hollandse kronieklandschap die het nu is geworden.

Een opvallende afwezige in deze studie is het publiek. Ook voor de kronieken van Jan vanNaaldwijk geldt dat de lezer in feite nergens een antwoord krijgt op de vraag voor wie die teksten nu in feite bestemd waren. Ze zijn enkel bewaard gebleven in autograafhandschriften, en zelf wijst Jan nergens in de richting van een welbepaald doelpubliek. Aangezien het niet louter gaat om handschriftelijke kopieën van gedrukte kronieken maar om hele nieuwe teksten (hoewel dat op Jans tweede kroniek minder van toepassing is), dringt zich de vraag op of deze nog wel als een vingeroefening voor persoonlijk vertier kunnen worden beschouwd. Op zoek naar een antwoord op deze vraag put Levelt zich uit in de zoektocht naar een eventuele mecenas, waarbij zijn argumentatie bij momenten erg hypothetisch wordt. Hoewel mecenaat natuurlijk in de late middeleeuwen nog wel voorkwam, is inmiddels wel duidelijk dat auteurs ook uit eigen beweging de pen ter hand konden nemen. Dat Levelt zich dan nog in bochten wringt om dit pad te bewandelen is opmerkelijk, te meer omdat we Jan leren kennen als een zelfverzekerde auteur die er niet voor terugdeinst gegevens over zichzelf en zijn naaste omgeving in zijn tekst te integreren. Eerder moeten we er mijns inziens van uitgaan dat hij schreef voor eigen gebruik of voor receptie in zeer beperkte kring.

Het boek van Levelt is een mooie aanzet tot een diachroon overzicht van de geschiedschrijving in Holland in de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd. Maar vooral stemt het tot nadenken over de rol van het handschrift naast gedrukte teksten in de zestiende eeuw en later, en biedt het een programmatische blauwdruk van hoe onderzoek naar deze handschriftcultuur, in symbiose met gedrukte teksten, moet worden gevoerd. Indrukwekkend is vooral Levelts eruditie en het schijnbaar grote gemak waarmee hij als een spoorzoeker de bronnen van Van Naaldwijk heeft achterhaald. Het valt te hopen dat ook kronieken die in deze periode het licht zagen in andere gewesten, op een zo indrukwekkende wijze worden ontsloten, zodat met deze bouwstenen een diachroon overzicht van het genre van de historiografie in de Nederlanden geen verre droom hoeft te blijven.

Bram Caers

Sjoerd Levelt, Jan van Naaldwijk’s Chronicles of Holland. Continuity and Transformation in the Historical Tradition of Holland during the Early Sixteenth Century.  Hilversum: Verloren, 2011. 280 pp. isbn 978-90-8704-221-9. € 35,–. 

Geef een reactie