The Panpoëticon Batavûm: The portrait of the author as a celebrity.

The Panpoëticon Batavûm; The portrait of the author as a celebrity.Nog steeds blijken belangrijke ‘ontdekkingen’ mogelijk. Achteraf gezien is het onbegrijpelijk dat pas in 2014 Ton van Strien Lambert Bidloo’s beschrijvende gedicht over het Panpoeticon Batavûm, het kabinet van schrijversportretten van Arnoud van Halen, zijn rechtmatige plaats in de Nederlandse literatuurgeschiedenis schonk (TNTL 130,2014, 237-260). Sterker nog: aan het kabinet van Van Halen zelf was nog nauwelijks aandacht besteed en dat terwijl het toch een uiterst belangwekkende ‘lieu de mémoire’ is voor de Nederlandse letterkunde. Met dit boek van Lieke van Deinsen – een van de producten van haar bestudering van de canonvorming in de achttiende eeuw – is dus een pijnlijk gat gedicht.

Het boek geeft om te beginnen een geschiedenis van de lotgevallen van het kabinet. De gefortuneerde schilder-dichter Van Halen ( 1673-1732) maakte vanaf ongeveer 1700 op basis van bestaande afbeeldingen miniatuurportretten van Nederlandse auteurs en gaf die een plaats in een speciaal vervaardigd kabinet. Liefhebbers waren welkom om te komen kijken. Na zijn dood zetten volgende eigenaars – onder wie vooral Michiel de Roode – zijn werk voort, met name door het opnemen van speciaal voor dit doel geschilderde afbeeldingen van tijdgenoten. Zo bevatte de collectie tenslotte meer dan 350 auteursportretten. De Roode zorgde ook voor een album met lofdichten. Het kabinet kwam vervolgens in het bezit van het Leidse dichtgenootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkregen’ (KWDAV) en mocht ook daar door liefhebbers bekeken worden. In 1773 wijdde KWDAV ook nog een boek aan de verzameling, daarbij gebruik makend van De Roode’s album: Arnoud van Halen’s Pan Poeticon Batavum verheerlijkt door lofdichten en bijschriften. Bij de buskruitramp van Leiden in 1807 werd het kabinet zwaar beschadigd en de portretjes lagen op de grond verspreid. KWDAV offreerde daarna de verzameling aan het nieuw gestichte Koninklijk museum – voorloper van het Rijksmuseum – voor 5000 gulden. Het aanbod werd afgewezen. De directeur vond de schilderkunstige waarde klein en voor de culturele waarde had hij geen oog. Na nog wat wederwaardigheden ging de collectie onder de hamer en raakte verstrooid. Merkwaardigerwijs kwamen 72 portretjes in de Academia van Venetië terecht en vandaar werden ze in 1880 verkocht aan het Nederlandsch museum voor geschiedenis en kunst, het latere Rijksmuseum. Dat museum bleef de losse portretjes verzamelen en inmiddels zijn het er 82. Ook elders zijn er nog enkele te vinden.

De geschiedenis van het Kabinet, hierboven schetsmatig weergegeven, is in het boek ingebed in allerlei andere onderwerpen, zoals de rol van het literaire portret, de lovende receptie van de verzameling door verschillende auteurs en de speciale aandacht die het Panpoëticon aan vrouwen gaf. Veel aandacht krijgt ook de manier waarop KWDAV met het materiaal omging. Van Halens kast kreeg een ereplaats in de vergaderzaal waar trouwens ook allerlei andere herinneringen aan grote Nederlandse schrijvers de wanden sierden.

Begrijpelijk gebruikte KWDAV het Kabinet ook om de eigen leden te eren. Al snel mochten bijvoorbeeld de nog jonge Rhijnvis Feith in 1780 en de nog jongere Willem Bilderdijk (23 jaar!) in 1779 voor een portret poseren. Die uitverkiezing had te maken met de bekroning van ingezonden prijsdichten. Het genootschap ging wat later ook als een soort officiële prijsinstantie fungeren. Het bestuur nomineerde ieder jaar zes dichters – proza in welke vorm dan ook speelde nauwelijks een rol in het Kabinet – en de leden mochten daaruit twee namen kiezen die voor een plaats in de verzameling in aanmerking kwamen.

Het boek wordt afgesloten met een appendix waarin de namen zijn opgenomen van allen die in het Panpoëticon een plaats hebben gekregen, met een korte toelichting, en, waar mogelijk, de aanduiding waar het portret nu te vinden is. De nu nog overgebleven miniaturen zijn ook afgebeeld. Het is trouwens een buitengewoon aantrekkelijke kant van het boek dat het zo royaal is geïllustreerd.

Een van de onderwerpen die aan de orde komen is ‘Constructing a Dutch literary canon’. Dat blijkt toch een onscherp begrip. In feite verzamelde Van Halen met grote ijver alle portretten van Nederlandse dichters (en in zijn geval ook geleerden en zelfs een bewonderde schilder, Rubens!) die hij maar te pakken kon krijgen. Van literaire selectie was geen sprake. Het criterium was in feite of er van een schrijver een afbeelding bestond. Een in de zeventiende en achttiende eeuw veelgelezen dichter was de predikant Jodocus van Lodenstein wiens bundel Uytspanningen (1673) vele herdrukken beleefde. De gefortuneerde maar sober levende Lodenstein liet uit bescheidenheid geen portret van zichzelf vervaardigen en kreeg dus ook geen plaats in het Panpoëticon. Dirk Schelte daarentegen heeft het alleen vanwege zijn portret gered, als gravure opgenomen in zijn Rym-werken (1714). Bidloo noemt hem niet (terwijl Schelte een goede kennis van zijn broer Govert was) en de leden van KWDAV die het Panpoëticon in 1773 bejubelden, hadden geen woord voor hem over. Het genootschap selecteerde sinds 1789 officieel wel op kwaliteit, maar rekruteerde vooral uit de eigen kring en twee schrijvers per jaar kiezen mag royaal heten als het om vereeuwiging gaat.

Canonvorming vond wel plaats in de literaire producten rond Van Halens verzameling. Dat geldt in de eerste plaats voor het werk van Bidloo. In de woorden van Van Strien: ‘Hij wijst de rijkdommen van de Nederlandse poëzie in verleden en heden aan, maar gaat ook uitvoerig in op de vraag in welke richting ze zich verder zou moeten ontwikkelen. En in welke richting niet’ (a.w. p. 237). Uit Bidloo’s tekst zijn duidelijke voorkeuren af te lezen.

Ook het Panpoëticonboek van KWDAV doet aan canonvorming. Via de Google-versie is gemakkelijk te tellen hoe vaak namen lovend genoemd worden. Dan blijken de tijdgenoten Balthasar Huydecoper en Sybrand Feitama aan de top te staan – op zichzelf geen wonder want iedere tijd acht zijn eigen schrijvers het hoogst. Voor de huidige beschouwer wekt het wel enige verbazing dat ze zelfs Vondel ver achter zich laten, om maar te zwijgen van Hooft of Huygens. Andersom zijn Huydecoper en Feitama nu totaal uit de canon weggezakt.

Van Halens Panpoëticon mag dan voor de canonvorming alleen zijdelings een rol gespeeld hebben, als ‘iconic monument to Dutch literature’ (p. 69) was het wel de aanzet tot iets anders: het verlangen om via biografieën een beeld te krijgen van ‘de Nederlandse literatuur’. Ook daartoe heeft KWDAV een bijdrage willen leveren. In 1782 verscheen het eerste deel van Leven der Nederlandsche Dichteren en Dichteressen, met drie essays (geen vier zoals op p. 61 van het boek staat) over Marnix, Feitama en Hoogvliet. Bij dat ene deel is het helaas gebleven.

Ten slotte verdient nog vermelding dat het onderhavige boek gecomplementeerd wordt met een prachtige website www.schrijverskabinet.nl. Daar vindt men de geschiedenis van het kabinet, de portretten van de schrijvers (zo mogelijk zoals ze in het Panpoëticon voorkomen maar eventueel ook uit andere bronnen afkomstig) soms met begeleidende lofdichten alsmede korte essays van specialisten over een aantal van de opgenomen auteurs.

Riet Schenkeveld-van der Dussen

Lieke van Deinsen, The Panpoëticon Batavûm: The portrait of the author as a celebrity. Amsterdam: Rijksmuseum, 2016. Reeks Rijksmuseum Studies in History vol. 1. 112 pp. isbn: 9789491714948. € 22,95.

 

Bibliografie

Van Strien 2014 – T. van Strien, ‘De schatkist. Lambert Bidloo’s Panpoëticon Batavûm’. In: TNTL 130 (2014) 3, p. 237-260.