Reconsidering the Postmodern: European Literature Beyond Relativism

Het onderwerp van Reconsidering the Postmodern, een bundel essays onder redactie van Thomas Vaessens en Yra van Dijk, is, zoals in de door de twee redacteuren verzorgde inleiding wordt uiteengezet, ‘the postmodern legacy in European literature of the last decades’. Nu het postmodernisme als literaire stroming vrijwel is verdwenen vinden Vaessens en Van Dijk het tijd om de balans op te maken en vooral om vast te stellen of, en zo ja in welke vorm of vormen, dat postmodernisme naijlt in met name de roman – waar vrijwel alle bijdragen zich exclusief op richten – zoals die zich de laatste twintig jaar in Europa (maar ook in Zuid-Amerika en de Verenigde Staten) heeft ontwikkeld. Hoewel veel recente romans volledig afscheid hebben genomen van het postmoderne gedachtegoed blijken er in elk van de behandelde nationale literaturen jonge, of in elk geval jongere, schrijvers te zijn die bepaald niet radicaal met het postmodernisme gebroken hebben en die nog graag gebruik blijken te maken van bijvoorbeeld de metafictionele vertelstrategieën en de auto-reflexiviteit die postmoderne romans kenmerken. Dat is opmerkelijk gezien de frontale aanval die, na de hoogtijdagen van het postmodernisme in de jaren zeventig en tachtig, op postmoderne literatuur is ingezet. Critici, maar ook veel jonge schrijvers, keerden zich in felle bewoordingen tegen de allesondermijnende ironie, het radicale relativisme en de daaruit volgende weigering om ethische en/of politieke standpunten in te nemen die zij aan het postmodernisme toeschreven.

De jonge(re) schrijvers die in deze niet geringe beschuldigingen niet zonder meer een reden zien om volledig met het postmodernisme te breken, en die zich nog steeds bedienen van postmoderne technieken, nemen overigens wel een zekere afstand van het postmoderne gedachtegoed – althans van de door de kritiek gewraakte ironie en relativistische excessen. Deze schrijvers kunnen volgens Vaessens en Van Dijk gerekend worden tot een ‘late postmodernism’ dat weliswaar nog steeds een aantal formele kenmerken van het postmodernisme heeft, maar dat de allesverzengende ironie van het postmodernisme problematiseert, referentialiteit in ere herstelt, ethisch en/of politiek engagement niet uit de weg gaat, contact met de lezer zoekt en ook deels terugkeert naar meer traditionele verteltechnieken. Deze schrijvers staan niet met hun rug naar het postmodernisme, maar schrijven vanuit de vraag ‘how do we continue from within postmodernism’ en hebben daar ook interessante antwoorden op gevonden.

Vaessens en Van Dijk, die de belangrijke rol van het postmodernisme ‘in demolishing the essentialist cultural ideal of liberal humanism’ erkennen, hebben een indrukwekkend aantal ter zake kundigen bereid gevonden dit ‘late postmodernism’ in de literatuur waarin zij gespecialiseerd zijn te bespreken. Zo passeert een groot aantal laat-postmoderne auteurs de revue. Om een onvolledige opsomming te geven: we lezen over Nederlandse laat-postmoderne schrijvers (Joost Zwagerman, Marjolijn Februari, Arnon Grunberg), Duitstalige laat-postmodernen (Ro- bert Menasse, Thomas Brussig), Vlaamse (Koen Peeters, David Nolens, Jeroen Theunissen), Noorse (Jon Fosse, Lars Saabye Christensen), Engelse (Ian McEwan, Zadie Smith, Tom McCarthy), Franse (Michel Houellebecq, Philippe Claudel), Amerikaanse (Dave Eggers, Jonathan Safran Foer, David Foster Wallace) en Spaanstalige (Javier Marías, Roberto Bolaño) en nog flink wat anderen.

Reconsidering the Postmodern is een interessant en belangwekkend boek. De comparatistische invalshoek, het grote aantal nationale literaturen dat aan de orde komt en het focus op recente romans zijn heel sterke punten. Daar staan ook een aantal minder sterke punten tegenover die voor een deel vrijwel inherent zijn aan een boek met zoveel verschillend geaarde bijdragen – veelal gekleurd door de discussies zoals die binnen nationale literaturen plaatsvinden – maar ook voor een deel vermeden hadden kunnen worden.

In hun inleiding stellen Vaessens en Van Dijk dat er geen allerwegen geaccepteerde definitie van literair postmodernisme valt te geven en dat wat er over het postmodernisme beweerd is en wordt eerder een ‘discursive field’ is dan een discussie die een bepaalde richting zou hebben. Dat is ten dele inderdaad het geval, maar het laat onverlet dat het wel degelijk mogelijk is om een aantal zaken af te bakenen. In de internationaal gezien belangrijkste benaderingen van het literair postmodernisme wordt dat of op formalistische wijze gedefinieerd (Brian McHale, bijvoorbeeld, maar ook Linda Hutcheon), of opgevat als een periodeconcept (Fredric Jameson, die het postmodernisme ziet als de ‘cultural logic’ van ‘late capitalism’, David Harvey, die het ziet als de culturele reactie op de ‘time-space compression’ van het post-Fordistische tijdperk, maar ook bijvoorbeeld de samenstellers van de Postmodern American Fiction: A Norton Anthology [1998] die het postmodernisme veel positiever duiden en het vooral zien als de literatuur van tot dan toe gemarginaliseerde stemmen in de samenleving). Omdat Vaessens en Van Dijk als redacteuren geen stelling in deze discussie genomen lijken te hebben – hoewel ze in hun inleiding duidelijk tenderen naar de formalistische benadering – spreken niet al hun auteurs over hetzelfde postmodernisme en dus ook niet over hetzelfde ‘late postmodernism’. Dat wordt overigens ook in de hand gewerkt door het gegeven dat diverse auteurs zich sterk laten beïnvloeden door wat binnen de nationale literatuur die zij bespreken als postmodern geldt en die nationale opvattingen niet noodzakelijkerwijs de internationale discussie over het postmodernisme volgen. Het is als gevolg daarvan niet altijd duidelijk hoe hun ‘late postmodernism’ zich verhoudt tot wat Vaessens en Dijk als ‘late postmodernism’ definiëren.

Een tweede punt is dat onvoldoende wordt onderkend, dat in de laatste twintig jaar van het literaire postmodernisme een karikatuur is gemaakt die nogal wat onrecht doet aan een groot aantal postmoderne schrijvers. Bij nadere beschouwing blijken de kenmerken van Vaessens and Van Dijks ‘late postmodernism’ ook een flink aantal postmoderne klassiekers te karakteriseren. Robert Coover’s exuberante The Public Burning van 1977, waarin het wegens spionage voor de Sovjet-Unie ter dood veroordeelde echtpaar Rosenberg publiekelijk wordt geëxecuteerd op Times Square in New York, een spektakel dat wordt geregisseerd door Cecil B. Demille, is een van de meest geëngageerde romans die na de oorlog zijn verschenen. Er is inderdaad ook een flink aantal postmoderne romans verschenen dat – met wisselend succes – volledig metafictioneel en niet-referentieel trachtte te zijn, maar ook in zijn hoogtijdagen bood het postmodernisme een aanzienlijk genuanceerder beeld dan uit Reconsidering the Postmodern naar voren komt. Nogal wat romans die hier als ‘late postmodern’ worden gezien zouden zonder enig opzien te baren ook dertig geleden hebben kunnen verschijnen.

Een laatste punt is dat het ‘late postmodernism’ zoals dat in diverse bijdragen wordt gedefinieerd zich moeilijk, of zelfs helemaal niet, laat onderscheiden van een bescheiden, sympathiek soort realisme of van het modernisme van de vooroorlogse jaren. In zijn bespreking van het werk van McEwan zegt Sebastian Groes: ‘we do find a clear indication of the legacy of postmodernism in McEwan’s foregrounding of the uncertainty at the heart of twenty-first century life, and more generally in the intensification of his focus upon memory, time, and the subjective consciousness and experience’. Als we hier ‘twenty-first’vervangen door ‘twentieth’ is dit een goede beschrijving van het modernisme – en we mogen rustig aannemen dat het leven tussen de wereldoorlogen niet meer zekerheid bood dan nu het geval is. In tegenstelling tot een aantal andere auteurs is Groes zich overigens hiervan bewust. In een eerdere passage spreekt hij over ‘a marked return to the legacy of modernism (late) and its obsession with the workings of the mind and consciousness’. Ook Sven Vitse is zich in zijn bijdrage over Vlaams laat-postmodernisme bewust van de problemen die de benadering van Reconsidering the Postmodern met zich mee brengt. ‘It seems that what they attacked was the premise of literature as an autonomous linguistic construct rather than postmodernism as such,’ merkt hij op in een bespreking van de aanval die het Vlaamse tijdschrift Yang aan het begin van het nieuwe millennium op het postmodernisme opende. De hierin vervatte implicatie dat het postmodernisme ‘as such’ niet in termen van autonome taalconstructies moet worden gezien, associeert dat postmodernisme heel direct met het ‘late postmodernism’van Vaessens en Van Dijk. En in feite is het Vlaamse postmodernisme van bijvoorbeeld Peter Verhelst (Zwerm) en Paul Verhaeghen (Omega Minor), dat hij en passant bespreekt, al ‘late postmodernism’.
Hoewel er conceptueel wel het een en ander aan te merken valt op Reconsidering the Postmodern zijn we Vaessens en Van Dijk veel dank verschuldigd voor het samenstellen van een hoogste interessante bundel die de discussie over het postmodernisme zonder twijfel nieuw leven in gaat blazen.

Hans Bertens

Thomas Vaessens & Yra van Dijk (eds.), Reconsidering the Postmodern: European Literature Beyond Relativism. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2011. 324 pp. ISBN 978 90 8964 369 8. €32,50