In vriendschap en vertrouwen. Cultuurhistorische essays over confidentialiteit

in vriendschap 2In 2014 nam het Huygens ING met trots afscheid van senior onderzoeker prof. dr. Henk Nellen. Deze bundel vlotte essays over confidentialiteit werd hem daarbij aangeboden. Het is een knipoog naar zijn uitvoerige en vernieuwende werk over de intellectuele geschiedenis van Nederlands Gouden Eeuw – in het bijzonder over Hugo Grotius – en zijn beschouwingen over de studie van correspondentie en kennismanagement. De bundel schetst ook het leven van Henk Nellen en bevat een uitgebreide bibliografie. De inleiding vertelt ons dat Nellen een van de weinige historici is die het belang van vertrouwelijkheid als object van onderzoek heeft ingezien en aan de orde heeft gesteld.

Met het onderzoek naar confidentialiteit komen we terecht in een laag net onder het oppervlak van de geschiedenis, die zelden blootgelegd wordt. In vriendschap en vertrouwen laat zien hoe delicaat communicatie kan zijn, hoe in geschreven bronnen intimiteit en privacy, discretie en geheimhouding in de loop der eeuwen zijn ingezet, gerespecteerd of geschonden. Het boek is zich er van bewust dat dit soort documenten ‘open plekken’ in openbare bronnen kan helpen opvullen, maar dat er ook kwesties onbeantwoord blijven die om ander onderzoeksmateriaal en andere benaderingen vragen (p. 95). De retrograde volgorde die aangehouden wordt, van het heden naar de klassieke oudheid, van dagboekvaneenkindermeisje.com naar de dierkundeboeken van Aristoteles, doet de lezer de vergeten traagheid van wetenschap en communicatie van het verleden gewaarworden.

Het werk toont een voortdurende herdefiniëring over de eeuwen heen van het publieke en het private domein en van begrippen als vertrouwelijkheid en intimiteit. Daarom moet niet slechts de auteur van een egodocument maar ook de onderzoeker vandaag ‘de grens van het betamelijke’ (p. 154) in acht nemen. Ook de lezer wordt geconfronteerd met privacy en de dilemma’s die dit meebrengt en voelt zich af en toe een indringer. Henk Nellen zelf hield er een ernstige integriteitscode op na (p. 143). De medewerkers van dit boek moesten dan ook voorzichtig te werk gaan om deze niet te schaden. Enkel zo kon dit liber amicorum inderdaad een ‘vriendschappelijke geste’ (p. 12) zijn.

Zoals Ton Van Kalmthout het mooi formuleert, kan het vertrouwelijke zich onder een ‘grote variatie aan gedaanten’ voordoen (p. 15). Het bronnenmateriaal in dit boek omvat niet alleen allerlei soorten brieven maar ook dagboeken, familieboekjes, tekeningen en manuscripten. Daarbij duikt de vraag op wat een egodocument is en de vaagheid en rekbaarheid van dit begrip worden dan ook dadelijk vanzelf geïllustreerd. Een egodocument zou een genre zijn, een verzamelnaam voor autobiografieën, memoires, dagboeken en persoonlijke brieven (p. 140 & p. 169). Dichter bij een definitie komen we niet. Er ligt een nog te ontginnen ‘grijs gebied’ (p. 19) tussen persoonlijke en openbare bronnen, tussen egodocumenten en voor de openbaarheid geschreven teksten, zeker als men dit onderzoekt over een periode van meer dan tweeduizend jaar.

In de zeventiende eeuw waren dagboeken bijvoorbeeld ‘meer gericht op feitelijkheid dan op emotie en meer op de gemeenschap dan op het individu’ (p. 140). Er ligt bovendien een ‘vlottende grens’ tussen het dagboek en het familieboekje (p. 141). In de zestiende en zeventiende eeuw verliep de verspreiding van technologische kennis ook grotendeels via tekeningen (p. 143). De methodiek van dit boek doet ons een gamma aan mogelijkheden inzien tussen interne of intieme en externe of meer kroniekmatige dagboeken, tussen formele of gepersonaliseerde standaardbrieven en informele, persoonlijke tot zeer persoonlijke en ronduit intieme brieven. Waar bevindt zich in dit spectrum bijvoorbeeld de zeldzame bundel van Dominicus Baudius die een overzicht biedt van zijn liefdesleven en naast enkele brieven ook twee omvangrijke gedichten bevat (p. 190), of de brieven met bijgesloten gedichten van Heinsius aan Dousa (p. 215)? Hoe gaan we om met het feit dat in de briefschrijfpraktijk van de Renaissance ontvangers het gewoon waren brieven te laten zien aan de mensen om zich heen (p. 200)?

De moeilijkheid maar tegelijk ook de kracht van dit boek zit in de omvang van het historische spectrum en de veelheid aan benaderingswijzen. We lezen over verzamelaars van dieren zoals keizerin Joséphine, de zwijgperiode van Albert Verwey, de komeet van Halley, de relatie van Constantijn Huygens met Béatrix de Cusance of zelfs de door Aristoteles beschreven vriendschappen en verhoudingen tussen dieren. Ook vertrouwelijkheid is een rekbaar begrip en intieme gevoelens zijn ‘cultureel bepaald en verschillen van periode tot periode’ (p. 11). Het uitgebreide bronmateriaal toont verschillen in taalgebruik en in de toon die aangeslagen wordt. Het demonstreert retoriek, voorbeelden van zelfpresentatie en self-fashioning.

De geleerdenbrieven en de wetenschappelijke netwerken die daaruit tevoorschijn komen, vertellen verhalen over bewuste achterhouding van informatie, reputatiekwesties, competentiestrijd en wetenschappelijke prestige. De vraag om de brief na lezing te vernietigen, een verzoek dat de brieflezer om de een of andere reden niet ingewilligd heeft, doet ons nadenken over alle dergelijke verzoeken die wel ingewilligd werden. Ook was en is er een ‘precaire balans tussen vertrouwelijkheid en publicatie’ (p. 254). Dit resulteerde reeds tijdens de Oudheid en de Middeleeuwen in beschermingsmaatregelen tegen de risico’s van publicatie. Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn zelfcensuur, voor-censuur en voorpublicatie voor een publiek van vertrouwelingen. Al deze ontwikkelingen wijzen op ‘commercialisering in de Republiek der Letteren, maar ook op de opkomst van het idee dat historische feiten belangrijker verdienden te zijn dan historische reputaties’ (p. 209).

Heel wat vlottende grenzen dus, grijze zones en vage begrippen. Deze uiteenlopende bundel wordt samengehouden door het eveneens al te rekbare begrip confidentialiteit. De pluriformiteit aan benaderingswijzen, dat ook het onderzoek van het Huygens instituut bestrijkt (p. 20), resulteert echter ook in heel wat interessante bronnen en diepgaande contemplaties. Hieruit is een vlot en boeiend werk ontstaan. Eén ding is duidelijk, Henk Nellen heeft geen reden zich te vervelen tijdens zijn emeritaat.

 

Dorien De Man  

 

Jos Gabriëls, Ineke Huysman, Ton van Kalmthout & Ronald Sluijter (red.) In vriendschap en vertrouwen. Cultuurhistorische essays over confidentialiteit. Hilversum: Verloren, 2014. 286 pp. isbn: 978 90 8704 478 7. €29,– .