Woordeloos tot verhaal. Trauma en narratief in Nederlands en AfrikaansWoordeloos tot verhaal. Trauma en narratief in Nederlands en Afrikaans

Trauma is een zeer actueel onderwerp waarover men niet uitgepraat raakt. Dit is logisch, aangezien trauma een veelvoorkomend fenomeen is dat wereldwijd een grote invloed uitoefent op culturele representatie. Maar ergens is dit ook tegenstrijdig omdat trauma zich slecht laat vangen, laat staan in samenhangende en soepel lopende verhalen. Precies dit spanningsveld, dat tussen de behoefte om enerzijds een traumatische ervaring te verwerken door er over te vertellen en anderzijds de onmogelijkheid dit op een begrijpelijke wijze te doen, zonder bovendien de eigen ervaring en die van de slachtoffers die het trauma niet overleefd hebben te verraden met een ‘onjuiste’ weergave, is de focus van Woordeloos tot verhaal. Trauma en narratief in Nederlands en Afrikaans.

De komst van deze unieke en vooral brede studie is goed nieuws voor het onderzoek naar trauma in de Nederlandse cultuur en letterkunde. Hoewel het boek verwantschap toont met het Engelstalige Trauma, Memory and Narrative in the South African Novel (Rodopi, 2012) en Toenadering. Literair grensverkeer tussen Afrikaans en Nederlands (Acco, 2012), biedt het, in tegenstelling tot deze eerdere publicaties, een waarlijk interdisciplinair perspectief op de rol van narratieve representaties in de verwerking en kenbaarheid van trauma als gebeurtenis en als fenomeen. Bovendien doet het dit als een van de eerste op het snijvlak tussen het Nederlands en het Afrikaans.

Het brede scala aan benaderingen en onderwerpen (inclusief inleiding een fors vijfentwintigtal) is van grote toegevoegde waarde voor het denken over trauma in Zuid-Afrika en de Lage Landen. De verschillende auteurs doen precies wat de titel impliceert, alleen dan vanuit verschillende invalshoeken: zij richten zich allen op de complexe relatie tussen trauma en narrativiteit. Hierdoor ontstaat een verfrissende interdisciplinaire verbreding van wat men onder een verhaal kan verstaan en met welke technische middelen een  vertelling een functie kan vervullen in relatie tot traumatische ervaringen. Ik noem twee voorbeelden.

Van methodologisch belang is de bijdrage van Wytske Versteeg. Zij voorziet de bundel van een waardevol reflexief element door trauma als discursief construct te  benaderen en aandacht te besteden aan de verschillende ‘verhalen’ die men in de loop van de tijd over het concept zelf heeft gefabriceerd. In bijvoorbeeld de populaire cultuur gaat trauma voornamelijk over (fysieke) wonden en, nog belangrijker, het helen en genezen daarvan. In het academische vertoog wordt echter juist ingezoomd op de onzegbaarheid en onoplosbaarheid van trauma (68). Vooral deze laatste benadering brengt zij in verband met de ‘afgrondervaring’, namelijk hoe men in de benadering van trauma vaak vanuit een veilige positie wordt gebiologeerd door de aantrekkingskracht van het sublieme. Hiermee nodigt zij uit tot een kritische reflectie op de rol van de wetenschapper in de bestudering van trauma.

Naast deze reflectie op trauma als discursief verhaal, bevat de bundel een bijdrage van Rosemarie Buikema waarin zij trefzeker laat zien hoe een trauma, alsook de eventuele verwerking ervan, door de herhaling van bepaalde verwijzingen en materialen over verschillende media heen kan worden getild om een ‘groter’ verhaal te vertellen. Zij richt zich in dit artikel op de materiële herhaling van het in het  Zuid-Afrikaanse dagelijkse leven alomtegenwoordige blauwe plastic boodschappentasje, dat door één van de beroemdste vrouwelijke ANC strijdsters werd gedragen om in de gevangenis haar naaktheid mee te bedekken. Buikema beschrijft hoe de gruwelijke rol van dit zakje in het leven van Phila Ndwandwe aanvankelijk onthuld werd door de Waarheids- en Verzoeningscommissie, door Antjie Krog omschreven werd, vervolgens een verwijzing werd in een door beeldend kunstenaar Judith Mason uit blauwe plastic tasjes bestaande jurk, die vervolgens weer door Krog gezien en beschreven werd. Het jurkje, zo schrijft Buikema, verwijst tegelijkertijd naar het trauma van Phila Ndwandwe, naar het collectieve trauma veroorzaakt door de ontdekking van de marteling, naar consumptie in Zuid-Afrika, maar vooral ook naar een ‘nieuwe gemeenschappelijke huid’ (190). De mogelijkheid tot verzoening ‘wordt zo een ritme dat zich, hoe langzaam ook, met iedere nieuwe herinnering naar aanleiding van elk willekeurig plastic tasje dieper in het culturele geheugen van de postkoloniale post-apartheid maatschappij inschrijft’ (190). Buikema toont hiermee aan dat de herhaling en terugkeer van trauma niet alleen een vervreemdende en vernietigende kracht kan uitoefenen, maar in kunstzinnige vorm ook aanleiding kan geven tot individuele en maatschappelijke regeneratie.

De grootste vraagtekens rijzen dus niet bij de artikelen, die meestal van hoge kwaliteit en ter zake doende zijn, maar eerder bij de inkadering van het boek dat uiteindelijk versplinterd en ‘onaf’ aanvoelt. Zoals gezegd heeft het boek twee speerpunten: de interdisciplinaire bespreking van trauma en de rol van trauma in het Nederlands en het Afrikaans. Hoewel deze twee aspecten elkaar niet per definitie tegenspreken, is de samenhang ertussen ook niet onmiddellijk duidelijk. De keuze voor het samenbrengen van interdisciplinariteit met taal wordt in de inleiding wel genoemd, maar niet verantwoord. Ook in de hoofdstukindeling is zij eigenlijk amper terug te vinden. Men zou daar een weerslag verwachten van één van de twee insteken of een combinatie van beide, maar treft daar noch het één noch het ander aan. Het boek opent met een toonzettend deel over de Holocaust, dat fungeert als een theoretische inkadering, maar in feite een indeling naar casus impliceert (een sectie over apartheid ontbreekt daarbij), gaat dan verder met een thematisch deel over transgenerationeel trauma en een historisch gedeelte over overgangsperioden in beide landen, om te eindigen met een letterkundige, en dus disciplinair georganiseerde sectie over Zuid-Afrika. Als zodanig wordt de lezer door een onmogelijke veelheid aan potentiële indelingen geleid.

Dit neemt overigens niet weg dat dit boek een belangrijke stap zet in het bijeenbrengen van trauma studies in het Nederlands en het Afrikaans en het een unieke mogelijkheid biedt om de aard van trauma en de wijze waarop het in deze twee letterkundes wordt gerepresenteerd naast elkaar te leggen. Er is veel te winnen bij een dergelijk vergelijkend perspectief. Wat voor soort trauma wordt er bijvoorbeeld gecreëerd door een vijf jaar durende bezetting ten opzichte van een discriminerend en gewelddadig regime dat 45 jaar gehandhaafd wordt? Zijn er verschillen of overeenkomsten in de vormen van representatie die in stelling worden gebracht om het te verwerken en wat zegt dit dan over de werking van trauma, bijvoorbeeld op psychotherapeutisch of maatschappelijk vlak? De inleiding biedt helaas onvoldoende inzicht in dergelijke overkoepelende vragen. Wat de hoofdstukken bijdragen aan de twee speerpunten van het boek, te weten het interdisciplinaire concept trauma, en/of hoe trauma in de twee talen verschilt of overeenkomt, wordt daardoor in het ongewisse gelaten.

Het feit blijft echter dat dit een waardevolle, caleidoscopische toevoeging vormt op het idee dat trauma, de verwerking en de representatie ervan (in woorden of op andere wijze) op gespannen voet met elkaar staan.

Hanneke Stuit

Hans Ester, Chris van der Merwe & Etty Mulder (red.), Woordeloos tot verhaal. Trauma en narratief in Nederlands en Afrikaans. Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2012. 382 pp. isbn: 978 90 8704 306 3. €29,– 

Zo ver & zo dichtbij. Literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-AfrikaZo ver & zo dichtbij. Literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika

‘De betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika zijn goed’, prijkt het op de website van de rijksoverheid.1 Een stelling die wordt gefundeerd door politieke, economische, ontwikkelings- en culturele argumenten waaruit blijkt dat Zuid-Afrika zich in de handen mag knijpen over haar banden met Nederland. Behalve voor het onderhouden van handelsrelaties, zet Nederland zich in voor de verbetering van watervoorzieningen, landbouwtechnieken, infrastructuur en de regionale aidsbestrijding. De culturele betrekkingen worden kort samengevat in de abstracte conclusie dat Nederland een ‘unieke’ positie heeft in Zuid-Afrika door de cultuurhistorische en talige banden. Maar hoe moeten deze banden dan onderhouden worden? Is het bovendien niet ook zo dat Nederland zich af moet vragen of het iets van Zuid-Afrika te leren heeft? Dergelijke vragen zouden in ieder geval getuigen van enige gepaste bescheidenheid ten aanzien van internationale betrekkingen die historisch gezien niet alleen om een onschuldig geformuleerd winstbejag draaiden en in grote mate met koloniale driften gepaard gingen.

Zeer welkom is daarom de jongste publicatie van het Suid-Afrikaanse Instituut, Zo ver en zo dichtbij. Literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika, een verzameling boeiende artikelen waarin de letterkundige relaties tussen Nederland en Zuid-Afrika onder de loep worden genomen. Dit boek is verschenen ter gelegenheid van het afscheid van Eep Francken, een expert op het gebied van de Zuid-Afrikaanse letterkunde, die een belangrijke rol heeft gespeeld in het op de kaart zetten van Afrikaans in het curriculum van de Nederlandse universiteiten. Zijn samen met Luc Renders geschreven Skrywers in die strydperk (2005) is in deze context een sleutelpublicatie.

Uit de inhoudsopgave van de huidige bundel blijkt inderdaad dat Eep Francken banden onderhoudt met een flink aantal wetenschappers uit zowel Zuid-Afrika als Nederland. Minder duidelijk is de reden voor de opname van een aantal artikelen dat niet rept over enige Nederlands-Zuid-Afrikaanse verbintenis. Hoewel deze stukken relevant zijn op het gebied van de Afrikaanse letterkunde hebben zij met het algemene thema van de bundel, zoals het door de titel wordt aangeduid, weinig te maken. Ik heb het dan vooral over het artikel van Louise Viljoen over ontwikkelingen in het Afrikaans die zijn geïnitieerd door bruine en zwarte dichters, ontwikkelingen die cruciaal zijn in recente veranderingen in het huidige Afrikaanstalige poëtische landschap. Interessant is om deze reden ook de inzage die Luc Renders verschaft in het werk van de in Nederland relatief onbekende bruine schrijver Clinton V. Du Plessis. Een andere in het oog springende toevoeging is de door Heilna du Plooij besproken, elders onderbelichte rol van tijd in Marlene van Niekerks magistrale roman Agaat.

Hoewel de redacteuren duidelijk zijn over het feit dat het ‘bindend perspectief’ van het boek een persoon, in plaats van ‘een genre of een onderzoeksperspectief’ is,2 blijkt het boek eigenlijk een doorsnede te zijn van huidig onderzoek in het Afrikaans en Nederlands. Er wordt in de inleiding echter niet verduidelijkt wat de vakgebieden op dit moment bindt, nu het historisch verband steeds dunner wordt en de vroegere ‘stamverbintenis’ een weinig geldig argument tot verbroedering vormt. Ook refereert zij niet aan wat zij van elkaar kunnen leren of hoe ze elkaar kunnen verrijken – een insteek die met gemak in de introductie verwerkt had kunnen worden en de verzameling het nodige gewicht mee had kunnen geven. Hierdoor raken de urgente vragen die door de ondertitel gesuggereerd worden en de bundel thematisch hadden kunnen samentrekken, lichtelijk ondergesneeuwd door het indrukwekkende adresboek van Eep Francken. Het resultaat geeft de lezer het gevoel van een gemiste kans: dit boek had de perspectieven van diverse vooraanstaande wetenschappers op centrale vragen over de relatie tussen de huidige Nederlandse en Afrikaanse letterkunde bijeen kunnen brengen.

Gelukkig zijn er ook veel bijdragen die wel naadloos aansluiten op de doelstelling. Bijzonder in dit opzicht is het artikel van Jacqueline Bel over de weerslag van de Boerenoorlog in de Nederlandse literatuur en de rol die deze Afrikaanse invloed heeft gespeeld bij het formuleren van de controversiële Groot Nederlandse gedachte in het begin van de twintigste eeuw. Bel verschaft een tijdloos inzicht in hoe de Boerenoorlog in Nederland voor eigen nationalistische doeleinden discursief (vooral door letterkundigen in de toenmalige kranten) geapproprieerd werd. Hoewel Bel het verband met meer  recente politieke ontwikkelingen niet trekt, geeft haar argument wel inzicht in de connecties die bepaalde Nederlandse politici met het Afrikaans poogden te leggen in 2011, iets wat de onderlinge betrekkingen overigens niet ten goede kwam.2 Deze blik wordt verder verruimd door het genuanceerde geschiedkundige artikel van Rolf Wolfswinkel, waaruit blijkt dat de Afrikaners alles behalve verenigd waren in hun strijd tegen de Engelsen.

Nog een bijdrage die expliciet over de huidige verhoudingen tussen Nederland en Zuid-Afrika gaat, is die van Ena Jansen, die de representatie van de ervaringen van Nederlandse journalisten met hun Zuid-Afrikaanse bediendes in kaart brengt. Zij constateert dat ook na het eind van de apartheid het merendeel van het huispersoneel nog altijd arm en zwart is en trekt een parallel met een vergelijkbare raciale, economische verdeling in landen als Nederland, waar huishoudelijke  medewerkers niet alleen vaak uit een lagere klasse komen, maar waar ras tevens in toenemende mate een ‘faktor van verskil word’ (282). Jansen concludeert dan ook dat het ‘byna neo-koloniale obsessiewe geskryf oor tuinmanne en huiswerksters’ te zien is als een symptoom van onopgeloste kwesties van apartheid in Zuid-Afrika, die door de correspondenten ‘word aangegryp om oor hulle eie identiteit te reflekteer,
moontlik selfs om aanvankelik probleme in eie land te verberg’ (282).

Hoewel het boek zich dus op het eerste gezicht niet houdt aan de premisse van zijn titel en thematisch weinig samenhangt, brengt het wel een breed scala aan relevante artikelen bijeen over onderzoek dat op dit moment in het Afrikaanstalige vakgebied wordt uitgevoerd. De gedeelten die bovendien uitspraken doen over de letterkundige relaties, nodigen zeker uit tot de nodige reflectie over het belang van Zuid-Afrika voor de ontwikkeling van de Nederlandse letterkunde en cultuur.

Hanneke Stuit

 

Peter Liebregts, Olf Praamstra & Wium van Zyl (red.), Zo ver & zo dichtbij. Literaire betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika. Amsterdam: Suid-Afrikaanse Instituut, 2013. 325 pp. isbn: 978 90 74112 00 0. €24,50

 

Noten
1 http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/betrekkingen-met-nederland/zuid-afrika
2 Zie vooral Martin Bosma’s column in nrc Handelsblad van 20 april 2011 en Breyten Breytenbach’s repliek hierop van 27 april.